Recensie: Menno Wigman – Het gesticht
Tussen de patiënten
Dichters en schrijvers krijgen vaak mooie plekken aangeboden om te komen schrijven. Een huisje bij zee, een verblijf in Canada of een plaats als writer in residence in de Verenigde Staten. Maar je hebt ook auteurs die drie maanden vrijwillig het gesticht in gaan. Zoals Menno Wigman. Op het terrein van het gesticht in Den Dolder (bij Utrecht) staat een groot gebouw waar kunstenaars een paar maanden mogen verblijven. Wigman verbleef er in de drie maanden dat hij ook bezig was met het schrijven van de bundel voor gedichtendag 2006. Hij was niet de eerste dichter op het terrein, want ook Gerrit Achterberg zat er ooit, maar dan niet vrijwillig. En passant ontdekt Wigman, in gesprekken met een historische club die op het terrein vergadert dat er in de biografie over Achterberg nogal wat foutjes voorkomen.
De vorm die Wigman kiest voor dit boek zijn dagboekachtige fragmenten: notities, gedachten, kleine onderzoekjes. Dat maakt Het gesticht nogal fragmentarisch en gelukkig is dat een vorm waar ik van houd. Hij wil weten of patiënten die in het gesticht verblijven goede poëzie kunnen schrijven: zijn ze in staat tot verrassende beelden of interessante taalvondsten? Maar Wigman schrijft allesbehalve een voyeuristisch verslag over de prestaties van de bewoners. Hij is eerder terughoudend in zijn commentaar, voorzichtig in zijn oordelen.
Wigman springt van het ene onderwerp naar het andere: zijn jeugd, de dood (en de laatste woorden voor de dood in het bijzonder), ontmoetingen in het gesticht, aantekeningen over wat hij leest, herinneringen aan foto’s etc. etc. Naarmate de tijd in het boekje voorbijgaat, lijkt het boek steeds meer te gaan over zichzelf. Grof gezegd: op het einde van Het gesticht heb je niet meer te maken met een dichter die komt observeren, maar met een schrijver die zichzelf ter observatie geeft. De herinneringen aan zijn jeugd in Santpoort waar ook een gesticht stond, worden prangender. Hij beschrijft hoe hij twee keer heeft gezien wat er van iemand overblijft die zich voor de trein gooit. Hij beschrijft welke vrienden hij al verloren heeft en steeds meer lijkt hij zich de vraag te stellen: waarom ben ik nog geen patiënt? Op een van de laatste bladzijden schrijft hij zelfs letterlijk: ‘Hoe langer ik erover nadenk, hoe meer ik denk dat ook dichters stemmen horen.’ Gelukkig had Wigman de vrijheid om terug te keren naar de normale wereld.
Het gesticht zal zeker geen bestseller worden. Het grote publiek wil andere boeken lezen en dat mag. Maar wij als literatuurliefhebbers moeten het wel tot ons nemen. Je neemt namelijk ook een kijkje in de keuken van de dichter. Een aantal gedichten die Wigman schreef voor zijn gedichtendagbundel is direct traceerbaar na lezing van dit boekje. Ook dat wordingsproces is interessant om te lezen. Nu maar hopen dat de uitgever een vervolg laat schrijven.
Coen Peppelenbos
Menno Wigman – Het gesticht. Prometheus, Amsterdam. 104 blz. € 18,90.
Eerder verschenen op Literair Nederland, 2 april 2007.