De verrekijker

Een jaar of wat geleden klaagde een aanstormende dichter dat zijn werkbeurs bijna op was. Het geld, een modaal jaarinkomen, had hij onder meer gebruikt voor reisjes, rondjes in de kroeg, geestverruimende middelen, speelschulden en cadeautjes voor duizelingwekkend mooie bewonderaarsters. Legitiem, het prerogatief van de geëxalteerde jongeling. Dichters hebben het bijzonder zwaar en mogen hun lijden lispelen of, zoals in dit geval, met oorverdovende bravoure de wereld in slingeren. ‘Straks moet ik nog op een kantoor gaan werken,’ verzuchtte de blonde godenzoon. ‘Dichten is voor mij als het poepen van een drol met scheermesjes.’ Een poëet, dat spreekt. ‘Het komt van verre, maar dan is het ook extra goed.’ Uw inktslaaf dacht aan een reclamespreuk van de groenteman uit zijn kinderjaren. Iets met fruit dat je van ver haalt en heel lekker is. De man had een vrouw uit Indonesië. Een bijzonder sappige schoonheid, inderdaad. De dichter ratelde door: ‘Ik heb nog veertien dagen om een nieuw werkplan voor het fonds te bedenken. Heb jij een idee?’ Vul de stilte met uwer smarten, zogezegd, maar laat uw nègre erbuiten.

‘Ja, ik moet misschien toch maar eens wat minder doen,’ zei een dichter/schrijver van de week bij een presentatie die uw inktslaaf voorzat. De middenveertiger, gewezen redacteur en nu beleidsmedewerker, is namelijk ook een verdienstelijk zanger, gitarist, fotograaf, vader en hondenbezitter. Zijn uitspraak was ironisch bedoeld, op zeker. Nog niet eens gezien de omvang van het oeuvre van de alleskunner, vier bier voor de houtzagerij, maar eerder omdat uw moderator niet kan voorstellen dat je op je dooie akkertje kunt gaan zitten afwachten tot er iets schoons de kop opsteekt wanneer het kiempje van de kunsten zich eenmaal definitief in je heeft genesteld. Noeste, haast koortsachtige arbeid is noodzakelijk om de spruiten groot te brengen. Geen tijd voor verzuim, ondanks dat gezeur om vertier in het achterhoofd.

Steeds vaker hoor je in dat kader trouwens: ‘Als de kinderen zich rustig houden, dan komt het nieuwe boek er wel.’ Huur een werkkamer, schrap de idiote agenda van het kroost. Of zorg in elk geval dat ze niet gewend raken aan uw koerierdienst. Lekker op de fiets tien kilometer heen en terug naar school, de manege, saxofoonles, hockey of bijles Chinees. Volg anders het voorbeeld van uw inktslaaf en zorg zond rond je twintigste voor nageslacht. Tussen veertig en zestig schijnt men als schrijver de beste waar af te leveren.

Gevraagd naar het geheim van zijn succes, verklaarde modeontwerper Paul Smith op zijn vijfenzestigste verjaardag: ‘We zijn geboren om enthousiast te zijn.’ Sommigen vinden dat naïef. In zeker mate zelfs verdacht. In hun ogen móet er gewoonweg een verborgen agenda zijn. Menigeen geeft bij de eerste de beste tegenslag op of zakt na een succesje weg in de sofa van zelfgenoegzaamheid. Het is de kunst om het vuur gaande te houden. Onbevangenheid helpt je op weg. Je bent immers zo weer te porren voor een nieuw project.

Omdat het net Gedichtenweek is geweest en er weer iemand te betreuren is, tot slot een gedicht van Jaroslav Seifert. Niet onaardig vertaald, al zegt uw inktslaaf het zelf. Het is dan ook van verre gekomen.

Opdracht

Ik schrijf je een brief, mijn beste,

         hij zal kort zijn.

Maar is het mogelijk, een brief daarheen te zenden,

waar niets op niets rust,

en de stilte toegedekt wordt door de stilte?

Ik schrijf met onzichtbare verf,

maar het is al genoeg, om de witte bladzij

         te beademen,

en ook het onzichtbare schrift verdwijnt.

In de verte weerklinkt de posthoorn.

Veel heb ik in ’t leven verzuimd,

         zoals jij weet,

en daarom haast ik mij vandaag,

zodat ik eerder kom, voordat

de oranjekleurige postbussen geleegd worden.

De eerste was al leeg,

de tweede heb ik in de schemering overzien,

en op de derde kon men lezen,

dat hij pas op de dag

van het laatste oordeel geleegd wordt.

Zo lang kan ik niet wachten

en vertrouw het vel liever de rivier toe,

die het snel wegdragen zal.

En reeds werp ik het in de golven aan de oever,

waar wij het laatste jaar samen wandelen gingen,

toen de kleverige populier zo bitter rook

als het haar der vrouwen.

Guus Bauer