Recensie: Erwin Mortier – Mijn tweede huid
Stijl boven alles
Een ongelukkige jeugd is een goudmijn voor een schrijver, zegt men. De Vlaamse auteur Erwin Mortier bewijst met zijn tweede roman Mijn tweede huid dat ongeluk niet per definitie aanwezig hoeft te zijn om een mooi boek te schrijven. Met zijn debuut Marcel kreeg Mortier, terecht, al veel lof toegezwaaid en dan hoop je maar dat hij het succes van zijn eersteling kan overtreffen.
Op het eerste gezicht lijkt er veel overeenkomsten te zitten tussen de twee boeken. Net als bij Marcel krijg je als lezer veel informatie te horen over de familie door de ogen van een kleine jongen. Dat zorgt voor een wat afstandelijke, registrerende toon in het begin van het boek. In het eerste hoofdstuk kan de hoofdpersoon Anton nog nauwelijks lopen en wordt hij door de aanwezige familieleden op de boerderij, waaronder tantes en ooms in de gaten gehouden op zijn ontdekkingsreizen door het huis. Het leed komt al wel gauw om de hoek kijken als hij op de schoot van zijn oom, diens acute dood beleeft. Even later, bij de rouw, zie je dan weer zo’n typische alinea van Mortier: ‘Mijn moeder droeg me de kamer rond. Bij iedereen hield ze halt, ook bij de onbekenden, schimmen die hun pet op hun knieën hadden gelegd en onwennig zwegen, aan hun broekspijp prutsten of verlegen “jaja” fluisterden.’ Er staat geen woord teveel in deze zinnen, ze zijn erg beschrijvend en toch roepen ze sfeer op.
Maar kleine jongens worden groot, moeten naar school met alle narigheid van dien. Gelukkig maar, want als Mortier was blijven steken in weer een roman louter vanuit het perspectief van een jongen dan zou je haast schrijven dat hij zijn succes wilde overdoen. Tussen Anton en zijn schoolvriend Willem bloeit meer op dan een gewone vriendschap. Het wordt hun eerste liefde. Ook hier is Mortier heel terughoudend met het weggeven van informatie. Homoseksualiteit is geen thema of probleem; het is een gegeven. Nergens staan expliciete scènes; als lezer moet je het werk doen. Dat alles uiteindelijk toch noodlottig afloopt, werkt ietwat onbevredigend. Kon de schrijver geen beter eind verzinnen dan een toevallig ongeluk? Dat zorgt echter wel voor een van de mooiste scènes in het hele boek tussen vader en zoon: omdat hij te veel door verdriet overmand is lukt het Anton niet om zich te scheren. Liefdevol kwijt de vader zich dan van die taak. Het is een van de ontroerendste beschrijvingen uit onze literatuur.
Mortier is bij voorbaat veel vergeven. Zijn stijl is voldoende om het verhaal met genoegen en vaart uit te lezen. Zijn vergelijkingen zijn af en toe meesterlijk. Zijn ongenaakbare tante leek ‘als een olifant alle ruimte op te zuigen en wie in haar omgeving verkeerde in een hoek te drummen. Roland moest uit haar lijf gevallen zijn zonder enig spoor na te laten, hoogstens een rimpeling die meteen was vervlakt.’ Met zulk proza telt een voor de hand liggend verhaalgegeven niet eens meer mee. Je wilt direct zijn derde boek lezen.
Coen Peppelenbos
Erwin Mortier – Mijn tweede huid. Meulenhoff, Amsterdam, 192 blz.
Verscheen eerder in een nieuwsbrief van Athena’s Boekhandel, oktober 2000, enigszins aangepast op Tzum.