Recensie: Kees van Kooten – De verrekijker
Tussen feit en fictie
Het Boekenweekgeschenk van dit jaar is bedrieglijk eenvoudig. In De verrekijker, ‘verderkijker’ door de jonge Van Kooten genoemd, gaat het centrale verhaal over een officiële brief geschreven aan sergeant Van Kooten die in 1940 een veldkijker heeft gevorderd van een burger. De brief aan de vader van Van Kooten is zo stellig, vooral door de vragen (‘op wiens last de vordering is geschied?’ ‘waar de bedoelde veldkijker is gebleven?’) dat zoon Van Kooten tweeënzeventig jaar na dato de behoefte voelt om zijn vader te rehabiliteren tegen dat ‘vileine toontje’ van de kapitein.
Wat volgt is een zoektocht naar de ware achtergronden van die vordering. Dat geeft Van Kooten de mogelijkheid om allerlei uitstapjes te maken over zijn familie, over zijn jeugd en om vergelijkingen te maken tussen vroeger en nu. Daarbij is het verleden steeds in het voordeel. Geschreven liefdesbrieven zijn mooier dan liefdesverklaring per mail, een echt boek lezen is beter lezen van een iPad. Zou Van Kooten een oude brompot zijn geworden?
Op een gegeven ogenblik ga je je afvragen of alles wat je leest wel klopt in De verrekijker. Van Kooten maakt al een onderscheid tussen feit en fictie door het verhaal van de vordering van de veldkijker zo in te kleuren dat zijn vader er goed uit naar voren komt. Die fictieve, mogelijke invullingen van het verhaal zijn cursief gemaakt. Voor de rest lijkt alles een waarachtige reconstructie te zijn van het verleden dat wel heel erg wordt geïdealiseerd:
Alle liefde, tijd en aandacht kwam van de ouders zelf. Waarschijnlijk is er nooit een jeugd van Nederland zo ruimhartig beschermd en vertroeteld als juist mijn generatie van arme oorlogskinderen.
Wat hadden wij niet allemaal moeten doorstaan!
Daarom. Nee, dat ging helemaal goed komen. Steek jij het theelichtje maar vast aan.
Alsof je 1948 hoort. Toch blijf ik even haken aan die zin met het ’theelichtje’, alsof de auteur zelf ook wel doorheeft dat hij het verleden te rooskleurig bekijkt en hij volgt meteen met de minder leuke anekdote dat hij pas op te late leeftijd een lange broek mocht dragen. De onbetrouwbaarheid van het geheugen komt een paar keer aan de orde. Van Kooten laat zijn verhaal en ‘de echte werkelijkheid’ niet helemaal overeen stemmen. Zo schrijft hij dat hij nooit een lintje heeft gekregen. Daar kan een reden voor zijn:
Of het zou moeten zijn dat ik heel lang geleden, nog op de zwart-wittelevisie, een keer heb bekend dat ik regelmatig droom dat ik het bed deel met koningin Beatrix.
Dat zei ik niet als mijzelf maar als een typetje, met een hoed je en een vlinderstrik in een satirisch bedoeld programma, dus hoe kan de Binnenlandse Veiligheidsdienst zo’n uitspraak in hemelsnaam serieus nemen? En bovendien vertelde die fictieve figuur eerlijk dat het initiatief te dezen niet van hem uitging maar van de koningin.
Zij vroeg er altijd zelf om. Mag je haar dan teleurstellen?
Zie het bedoelde fragment hieronder. Van Kooten fictionaliseert de werkelijkheid met een beroep op de fictie.
Zou de werkelijkheid te vangen zijn door wat je schrijft? Na de oorlog was de vader van Van Kooten vertegenwoordiger van Rijam-agenda’s en daarin noteerde hij minutieus wat hij die dag gedaan had. Maar geven die aantekeningen niet ook een weliswaar interessant, maar niettemin verdraaid en beperkt zicht op het verleden? In een soort eerbetoon wordt de bovenstrook van het Boekenweekgeschenk gevuld met een literaire agenda die het hele jaar beslaat, aangevuld met aforistische aantekeningen die, opvallend genoeg, te maken hebben met de beperktheid van het schrijven. Zo noemt Van Kooten een groot aantal schrijfclichés, die soms direct te maken hebben met de tekst van dit geschenk: ‘Zeggen noch schrijven dat alles beter was toen wij het nog slecht hadden.’ Of de clichés van filmbeelden: ‘En wanneer er een kind door een auto is aangereden blijft één wiel van het fietsje nog heel lang doordraaien.’
Van Kooten goochelt met feit en fictie, juist op momenten dat hij het betrouwbaarst lijkt in De verrekijker. Misschien is het goed om dan juist verder te kijken. Al die weerzin tegen moderne media wordt gebruikt om de vader namelijk vrij te pleiten.
Mentaal gezien is liegen in een handgeschreven brief nu eenmaal stukken moeilijker. Ik bedoel: mijn vader kan dat gekrabbelde fietsvorderingsbriefje eenvoudig niet hebben verzonnen, in 1940.
Als je aan het eind van De verrekijker komt, weet je dan ook niet meer wat waar is of wat de zoon tot waarheid gemaakt heeft omdat hij dat nu eenmaal wil. Dat is de kracht van een schrijver die zijn lezers, op verschillend niveau, veel plezier zal doen met dit Boekenweekgeschenk.
Coen Peppelenbos
Kees van Kooten – De verrekijker. CPNB, 96 blz. Gratis bij aankoop van minimaal € 12,50 aan Nederlandstalige boeken.