Recensie: Louis Couperus – Wereldvrede
In 2013 is het 150 jaar geleden dat Louis Couperus geboren werd. Daarom is het dit jaar Louis Couperusjaar. Reden voor Doeke Sijens en Coen Peppelenbos om het Verzameld werk van de schrijver te lezen van deel 1 tot en met deel 50. Vandaag deel 9: Wereldvrede.
En de gordijnen schenen te waaien
Voor Wereldvrede (1895) keert Couperus terug naar het keizerrijk Liparie dat hij speciaal voor de roman Majesteit had gecreëerd. Keizer Othomar is in het nieuwe boek een aantal jaren aan het bewind en geheel in de ban geraakt van de vredesbeweging. Het boek begint met een groot internationaal congres dat hem als vredestichter op de kaart moet zetten. Ook de adellijke Vera woont dit congres bij. In haar jonge jaren was zij een revolutionair, maar van deze opvattingen is zij geheel teruggekomen. Nu vormt zij als mondaine vrouw een van de steunpilaren van de high society in de hoofdstad Lipara. Op alle feesten verschijnt ze. Omdat ze een zoon heeft uit een eerdere ‘socialistische’ verbintenis lukt het haar echter niet om het verleden helemaal achter zich te laten. Bovendien komt de vader van haar kind, een echte anarchist, terug in haar leven. Lange tijd zat hij veilig op afstand in Parijs, nu wil hij orde op zaken stellen.
Couperus heeft de hoofdrollen in Wereldvrede toebedeeld aan Othomar en Vera. Wat hen verbindt is het feit dat ze beiden blind zijn voor de werkelijkheid. Terwijl Othomar met zijn gedachten in hogere vredessferen verkeert, komt de bevolking in opstand tegen zijn regering, opgehitst door anarchisten. Zeer tegen zijn zin moet hij dan het leger inzetten om zijn gezag te herstellen. Desondanks wordt de situatie steeds dreigender. ‘In deze dagen, terwijl de volksmenigten drongen door Lipara, barrikaden opwierpen met het groote vierkante plaveisel der straten (…) – in deze dagen verwachtte men in Europa telkens de eind-catastrofe van het keizerrijk…’ Vera sluit haar ogen voor de sinistere rol die haar vroegere partner hierbij speelt, ook al heeft ze in eerste instantie de politie nog voor hem gewaarschuwd. Uiteindelijk komt het tot een grote confrontatie tussen de keizer en zijn volk, waarbij pas op het allerlaatste moment het tij voor Othomar keert. Vera overleeft het niet: ze wordt doodgeschoten door de vader van haar kind.
Couperus heeft in Wereldvrede grote thema’s aangepakt, maar de uitwerking is uiterst triviaal. In plaats van drama is het boek gevuld met sensatie. Valse juwelen, revolvers, ontsnappingen uit de gevangenis, grote spiegels en draperieën domineren het verhaal. Othomar, die in Majesteit nog zo genuanceerd werd beschreven, is in Wereldvrede een houten klaas, zo nobel dat hij ongenietbaar wordt. Vera werd door Couperus ook niet met bijster veel interessante eigenschappen bedeeld. Ze is ijskoud in haar opportunisme en haar treurige einde heeft ze aan zichzelf te danken. Veel diepgang leveren de overige verhaallijnen ook niet. De keizerin is jaloers op een operazangeres en de enige sympathieke figuur is een operetteprins. Ook de anarchist krijgt weinig bagage mee, zodat de vraag blijft wat Couperus met zijn verhaal wilde laten zien. Veel verder dan een nuancering aan te brengen bij het streven naar wereldvrede komt hij niet.
De structuur van het boek is rommelig, met een proloog, een intermezzo, dagboekfragmenten en later nog weer een epiloog. Hier heeft Couperus het eigenlijke verhaal maar wat tussen gefrommeld. Ook de taal is lang niet zo levend als in de eerdere boeken. Veel passages zijn krachteloos en routineus: ‘In de verte, het landschap der verzonken eeuwen, duidelijk liggende in eindelooze wijdheid, met eene plotseling verrassende opschittering van détails…’
En toch. Sommige stukken zijn wel weer heel goed geschreven. Neem de ruzie tussen de operazangeres en de prins, waarbij ‘de gordijnen schenen te waaien van de heftigheid der gebaren, van de luidheid der stemmen, terwijl, elk oogenblik, er eene kamenier luisterde en opving de woede van het gesprek…’
Het slothoofdstuk, waarin een grote massa mensen optrekt naar het keizerlijk paleis en ettelijke regeringsgebouwen in brand steekt, is ondanks alles indrukwekkend. Op bijna griezelige wijze zie je bij deze passage andere scènes voor je die toen Couperus dit schreef nog werkelijkheid moesten worden: de menigten voor de hekken van het Winterpaleis in Sint Petersburg of de Ceausescu’s op hun balkon in Boekarest.
Doeke Sijens
Louis Couperus – Wereldvrede. Volledige werken, deel 9. L.J. Veen, Amsterdam, 1991 (oorspronkelijk L.J. Veen, Amsterdam, 1895), 216 blz.
(Afbeelding omslag via de site van het Louis Couperus Genootschap, waarop een schat aan achtergrondinformatie staat.)