Recensie: Viktor Frölke – Zalig uiteinde
Kleine jongens worden groot
Je zal maar zo’n zoon hebben als Olaf Huncke. Dan krab je je als moeder toch regelmatig achter de oren. Zo ook de moeder in het boek Zalig uiteinde, de tweede roman van Viktor Frölke. Olaf Huncke, de jongste telg in het huisartsengezin Huncke, doet vanaf het begin van zijn middelbare school tijd waar hij zin in heeft en lapt daarom alle regels en bewerkingen -je bent om zeven uur thuis, etc. etc. – consequent aan zijn laars. En dan is Olaf, die graag dirigent of dichter wil worden, nog niet eens de enige waar deze moeder haar handen vol aan heeft: ook de andere zoons en dochter zijn niet echt de ideale zonen en dochter.
In Zalig uiteinde volg je de volwassenwording van Olaf Huncke, vanuit zijn eigen perspectief. Zoals het een puber betaamt, mist hij iedere vorm van reflectie op zijn eigen doen en laten. Frölke is behoorlijk consequent in het doorvoeren van dit onbetrouwbare, en bij tijd en wijle hilarische, vertelperspectief. Olaf experimenteert er derhalve op los: drugs, seks, liefde, het leven, alles moet onderzocht, ontdekt en ondergaan worden. Of zoals omschreven staat op de achterflap: ‘Schimmen, skoepen, wringen, kitsen, mollen, tokkelen.’ Olaf probeert het allemaal uit. Wat het meest opvalt aan het boek is het brede taalregister dat gebruikt wordt. Olaf Huncke beschouwt zijn ouderlijk huis onder meer als een gevangenis. Zijn taalgebruik stemt hij daar vervolgens op af: ‘De wouten hebben gebeld. Als dit zo doorgaat komen ze jullie arresteren wegens huisvredebreuk.’ En ‘Het huis van bewaring telde drie wc’s: eentje beneden, eentje boven en eentje in de praktijk. Een ongehoorde luxe, waar niettemin door de gedetineerden te weinig gebruik van werd gemaakt.’ Doordat Frölke steeds weer op een nieuw taalregister overstapt, moet je als lezer ook voortdurend schakelen en het verhaal steeds weer in een nieuw kader plaatsen.
De roman speelt zich af eind jaren zeventig, begin jaren tachtig, zo valt tenminste te reconstrueren uit muziek waar de hoofdpersonen naar luisteren: David Bowie, Joy Division, James Brown, Pink Floyd, Blondie, Prince en Ian Dury en the Blockheads. De beschrijvingen van hoe het er aan toe ging in alle duistere jeugdhonken en popcentra zijn zeer beeldend en, in mijn ogen, treffend verwoord:
De muziek was al bezig, snoeihard. Vage figuren in lompen bewogen traag op een spaarzaam verlicht podium; hier lag een uitdaging voor Philips. Wat de oriëntatie niet beter maakte was dat alle aanwezigen in het zwart waren en naar de grond keken. Sommigen zwaaiden met hun armen en maakten onduidelijke danswegingen, maar de meesten stonden of zaten aan de kant zwijgend te nietsen, als sleets meubilair in een ruïne.
Qua opbouw rammelt het boek hier en daar wel wat. Het is soms behoorlijk fragmentarisch, je kunt zonder dat je het merkt opeens een paar maanden verder in de tijd zijn. Vooral als het boek zijn zalig uiteinde nadert, puberende jongens worden groot, lijkt het alsof de schrijver, helaas, zijn zevenmijlslaarzen heeft aangetrokken.
Cilla Geurtsen
Viktor Frölke – Zalig uiteinde. Thomas Rap, Amsterdam. 250 blz. € 18,90.