Gedicht: Knut Ødegård – Dit alles
Op Poetry International maakte Knut Ødegård veel indruk, onder meer met dit gedicht dat vertaald werd door Roald van Elswijk.
Knut Ødegård from Poetry International Festival on Vimeo.
DIT ALLES
Zeg, wanneer we oud worden
en de kraaien komen ons halen
(kraa-kraa, en dan weg
met een vleugelslag de lucht in)
waar is onze liefde dan?
Waar is dan deze mond die iets zegt
over een kapot koffiezetapparaat, roest op de auto, een hart-
filmpje, een vulling die eruit gevallen is, de telefoonrekening
of (romantisch) over de gouden maan
en de wilde lijsterbes in bloei, die alle leugentjes om bestwil
goedpraat, het bedrog, en wat hij niet over zijn lippen krijgt over het kind
dat we nooit kregen, en die met de jouwe
samensmelt in een kus.
Of deze ogen die naar het groene computerscherm staren dag
uit dag in en die naar je kijken wanneer je je tegen de avond uitkleedt: verlegen
doe je het licht uit en staat als een silhouet met rijpe borsten
en heupen tegen het licht dat dun
door het raam sijpelt vanaf de kobaltblauwe IJslandzee.
Of deze handen die schrijven en schrijven, die
de sneeuwscheppen terugzetten en je
over je ledematen wrijven totdat je brandt en me wilt
als een stuwende kracht tegen een dam, en ik
stromend in je openbarst, in je weggehaalde
baarmoeder hier in Reykjavik?
Waar is dit alles wat we liefde noemen
wanneer de kraaien komen?
Want ze halen ons niet samen. Een van ons
ligt eerst daarbuiten op de sneeuwvuile grond
bij zee (geel gras van vorig jaar, verrotte lentesneeuw)
wanneer de zwarte kraaien komen pikken in je mond,
je ogen, handen en geslacht.
Diegene die aan de binnenkant van het raam overblijft, lief,
die ’s ochtends wakker wordt en alles doet
waar we vertrouwd mee zijn. Die Morgunblaðið haalt die
in de brievenbus zit. Die kranen opendraait
en zichzelf in de spiegel ziet: ziet diegene van ons daar meer
dan zijn eigen gezicht? Zal het gezicht van de ander dan
door het gezicht in de spiegel schijnen, zoals verlaten huizen
staan te schijnen aan zee?
Knut Ødegård
© vertaling: Roald van Elswijk