Column: Guus Bauer – Bouwstenen (2)
Bouwstenen II
Toen uw vrolijke bromsnor nog een vlasbaardje was, ging hij naar een internaat in Heemstede. In de fietsbox van de zestigerjaren flat had hij kort daarvoor in het in onbruik geraakte kolenhok een geheime drumplek gemaakt. Een met een binnenband bespannen blik, een paar wasmiddelenverpakkingen, emmers, plastic welteverstaan, met tape afgeplakte pannendeksels en een juchtleren koffer als basdrum.
Voorwaar een samenraapsel dat beslist tot ongekende roem moest leiden. De cimbalen zaten vast aan een kapstok, aan de voorkant van een oude schoen had uw little Cesar (Zuiderwijk) een uit het muzieklokaal gepikte houten klepel vastgespijkerd. Elke trap tegen de koffer prikte een beetje, maar wie mooi wil zijn casu quo spelen, moet lijden.
Helaas had de transistorradio geen bereik in het kolenhok. Wanneer de toekomstige popster vroeg uit school kwam en zijn moeder nog uit werken was, nam hij de bandrecorder stiekem mee naar beneden. Het verklaart wellicht waarom hij nog steeds deuntjes uit het begin van de vorige eeuw mee kan kwelen. De geur van muziek bestond in die dagen uit een mengsel van kolengruis, zure bommen, rubber, mottige kleren, een zweem van solutie, zo nu en dan een opdrogende regencape en rinse zeep.
De ronde tonnen van een producent die bergen schoon wasgoed beloofde voor een paar luttele centen waren het sterkst. Die kon je zelfs met drumstokken bespelen. In de nieuwbouwwijk groeiden de takken aan de struiken opvallend recht, maar om ontdekking te voorkomen, speelde uw drummertje in spe vrijwel uitsluitend met een paar platte verfborstels. Varkenshaar. ‘Wat hangt er hier in de grote stad toch veel stof in de lucht,’ zei zijn moeder. ‘Moet je die bandrecorder eens zien.’
In de koffer die vlasbaardje over de oprijlaan van het gewezen seminarie sleepte, zat naast gemerkte kleding en handdoeken zijn waardevolste bezit: een met veel moeite verworven basdrumpedaal en een radiootje met een stekker, een cadeau van zijn voogd.
Het internaat was een immens gebouw met lange gangen, klaslokalen met wel vier meter hoge ramen, studiezalen, refters en slaapzalen waarin hele volksstammen samen konden drommen. Eigenlijk zat je er ondanks de reikwijdte van het gebouw en het terrein vrijwel altijd op elkaars lip.
In de slaapzaal waren schotten neergezet om de schijn van privacy op te wekken. De hokjes van twee bij twee die zo ontstonden, werden chambrettes genoemd. Drie houten wandjes, een opklapbed, een kast, een gietijzeren wasbak met alleen koud water en een gordijn in plaats van een deur. Uw vlasbaardje had natuurlijk een bloemetjesprint meegekregen.
Het viel hem op dat de andere jongens gedurende de nacht allemaal onbekommerd snurkten en smakten, dat eigenlijk niemand zoals hij onder de gewelven zuchtte. Gelukkig zat er vlakbij zijn hokje een goed verborgen stopcontact. En het duurde niet lang of hij ontdekte allerlei hoeken en nissen in het gebouw, en dan vooral onder de grond in de kelders en de crypten, daar waar volgens de overlevering nog resten van Wehrmachtsoldaten zouden liggen.
Als hij daar maar veel oefende en spaarde voor echte trommels, standaards en bekkens dan kon hij vanzelf een keer naar buiten treden. ‘Ik werd nog voor de bel wakker van gerommel,’ zei een medeleerling. ‘Ik dacht even dat het onweerde, maar het kwam van onder de grond. Ik zeg je: het is daar niet pluis. Geen idee wie of wat daar rondspookt.’ Uit het handarbeidlokaal verdwenen die dag een paar platte verfborstels. Varkenshaar.
Guus Bauer