Lezendarisch: Karel ten Haaf – Oom
Over de broer van mijn opa wist ik niet meer dan dat hij door mijn vader ‘oom Frits’ genoemd werd, en dat hij zelfmoord had gepleegd toen mijn in 1930 geboren vader nog een jong kereltje was. Zoals dat wel vaker gaat in familiekring werd over die zelfmoord nauwelijks gesproken, zodat ik over het waarom daarvan volledig in het duister tastte: oom Frits zou een relatie met ‘een jodin’ begonnen zijn en vervolgens de hand aan zichzelf hebben geslagen. Dat de vrouw in kwestie niet zijn wettige echtgenote was had ik al gededuceerd (al weet ik niet of zijn vrouw misschien gestorven was of dat oom Frits gescheiden was, in welke gevallen er niet gesproken kan worden van ontrouw of overspel), maar waarom er altijd gesproken werd over ‘een jodin’ was mij volkomen onduidelijk totdat ik in het eerste deel van de Gerard Reve-biografie van Nop Maas op pagina 86 deze passage las, in een hoofdstuk gewijd aan Reves tijd als leerling van het Vossiusgymnasium:
Positiever rapporteerde Reve over de natuurkundeleraar Ten Haaf, wiens dochter Leny als doubleur bij Gerard in de klas kwam. In de oorlog zou Ten Haaf, ondergedoken met een ex-leerlinge met wie hij een verhouding had, zelfmoord plegen.
De noot bij deze passage luidt:
Verzameld werk deel 3, p. 488; Reve noemde hem abusievelijk Ten Haeff.
Uit het ‘Register op personen en periodieken’ blijkt dat het hier gaat om E.C.F. ten Haaf – het kan niet anders of dit is Ernst Carl Frederik ten Haaf, de oudere broer van mijn opa; oom Frits dus.
Gauw Verzameld werk deel 3 uit de kast getrokken, en p. 488 opgeslagen. Op die pagina, middenin het ‘Derde Hoofdstuk’ van Moeder En Zoon, een uitgebreid portret van oom Frits:
Waren er dan op die school in het geheel geen menselijke, of min of meer competente krachten? Dat heb ik niet beweerd. Van de enkelen, die wel degelijk iets voorstelden, wil ik de natuurkundeleraar Ten Haeff noemen, een jongensachtige, joviale, gulle man, een totaal verscheurd mens weliswaar, maar die niettemin heel levendig en onderhoudend les wist te geven. Zijn werkelijke leven was echter het Nederlandse leger, en zijn schaarse perioden van levensgeluk waren de weken dat hij, als kapitein van de genie, op herhalingsoefeningen ging, teneinde door ‘zijn jongens’ op de handen gedragen te worden, over wie hij nooit uitgepraat geraakte. Een zeer intelligente en gevoelige, maar weerloze padvinder, die het leven in zijn gezin en op de school eigenlijk niet aan kon, en van wie ik in het geheim hield, dromend dat hij mijn vader of een met mij vliegers oplatende oom zoude zijn. Het moest haast wel, dat een even formidabele als fel verdrongen homo-erotiek zijn leven heeft verwoest, dat een zeer triest einde had: als officier zich aan de Duitse krijgsgevangenschap onttrekkend en, ondergedoken op het land, in een uitzichtloze liefde met een eveneens ondergedoken jong meisje het spoor totaal bijster gerakend, heeft hij zich voor het hoofd geschoten.
Karel ten Haaf