‘het aardse grauw bezingen’

De Russische Bibliotheek van Van Oorschot bestaat dit jaar precies zestig jaar. Om dit te vieren geeft de uitgever de kleine bloemlezing Ode aan de voetganger uit. Schrijver en vertaler Kees Verheul koos uit het werk van drie dichters (eveneens verschenen bij Van Oorschot) een handvol gedichten. Voor wie nog niet bekend is met het werk van Anna Achmatova (1889- 1966), Marina Tsvetajeva (1892-1941) en Vladimir Majakovski (1893-1930), is Ode aan de voetganger een mooie introductie. De bundel geeft een beeld van dichters die getekend zijn door de Oktoberrevolutie van 1917.

Hoewel de vertalingen van Russische poëzie nu een vanzelfsprekend onderdeel van de Russische Bibliotheek zijn geworden, waagde in eerste instantie niemand zich aan het vertalen van poëzie, schrijft Verheul in de inleiding. De vertalers hadden hun handen vol aan de grote Russische romans van de negentiende eeuw, maar ook de opvatting dat je poëzie niet moest vertalen omdat er dan te veel oorspronkelijkheid verloren zou gaan leefde nog volop. Pas toen met name Marko Fondse aan het eind van de jaren vijftig begon met het vertalen van poëzie kwam een beweging op gang die resulteerde in, onder andere, Nederlandse edities van Majakovski, Achmatova en Tsvetajeva.

Verheul koos niet alleen voor de bekende gedichten. De bundel opent met een jeugdgedicht uit 1911 van Achmatova: ‘hier heeft vroeger zijn driekant gelegen’. Die driekant was van Poesjkin: ‘een donkere knaap vol verdriet’, die ze bewonderde: ‘wij koesteren honderd jaar later ’t vage spoor dat hij achterliet.’ Poesjkin is voor alle drie de dichters zeer belangrijk geweest. Majakovski schreef (ook opgenomen in de bundel) met Een laatste Petersburgse vertelling een parodie op De bronzen ruiter van Poesjkin. Volgens Verheul is Majakovski’s gehechtheid aan Poesjkin ondanks zijn ‘luidkeelse uitingen in het openbaar van dedain voor traditionele poëzie, duidelijk bespeurbaar.’

Met de keuze voor juist deze drie dichters is Ode aan de voetganger een bloemlezing geworden van drie dichters die min of meer in dezelfde tijd leefden en in dezelfde taal schreven. De keuze van de gedichten is niet thematisch. De titel (Ode aan de voetganger) is ontleend aan een gedicht van Tsvetajeva en verwijst niet naar een bloemlezing over wandelen. Achmatova, Majakovski en Tsvetajeva zijn volgens Verheul wel alle drie te beschrijven in termen als modern en conservatief/ -klassiek. Dat lijkt een tegenstrijdige kwalificatie, maar Verheul zegt over Achmatova: ‘Het samengaan van preciseren met verzwijgen maakt Achmatova’s doorgaans, en terecht, klassiek genoemde poëzie tegelijkertijd modern.’

Achmatova en Tsvetajeva schreven onovertroffen poëzie, maar in Ode aan de voetganger maakt de poëzie van Majakovski de meeste indruk: zelfs in het kleine aantal gedichten dat van hem werd opgenomen bespeelt hij moeiteloos vele registers. Het is zijn stem die eigenlijk geen dichters naast zich verdraagt. In 1920 schreef hij Een zeer bijzonder avontuur dat ik, Vladimir Majakovski, beleefde in het Roemjantsevhuisje, Poesjkino, Haaienheuvel 27 verst via de Jaroslavspoorlijn waarin de dichter in een gesprek met de zon zijn bescheiden visie op poëzie geeft:

waarop de zon zei:
‘Jij en ik,
zijn oude kameraden.
Laat ons poëet,
het aardse grauw
bezingen
en belichten.
Ik giet mijn zon,
jij die van jou
door middel van gedichten.’

Rieuwert Krol

Anna Achmatova, Vladimir Majakovski, Marina Tsvetajeva – Ode aan de voetganger. Ingeleid en gekozen door Kees Verheul. Van Oorschot, Amsterdam. 68 blz. € 7,50.