Geheugen

Er bestaat geen ander geluk dan dat van de herinnering, dan dat van het opwekken, levend maken, en veroveren van de voorbije en verloren tijd.

Marcel Proust: Á la recherche du temps perdu.

Dit citaat las ik onlangs in de NRC. als vertroostend motto boven een overlijdensadvertentie. Ik heb dit citaat niet kunnen terugvinden in de romancyclus van Proust – ik hoopte dat het in een van de delen als lijfspreuk zou prijken, zodat ik de correctheid van de formulering zou kunnen controleren – maar het vierde woord, ‘ander’, is hoe dan ook onjuist en had in de optiek van Proust moeten luiden: ‘groter’, want hoewel geluk inderdaad zelden voorkomt, bestaat het wel degelijk en in verschillende hoedanigheden.

        Een geluksbeleving is altijd van persoonlijke aard en ik zal mij dus beperken tot een voorbeeld dat op mijzelf betrekking heeft.

Zo kon ik enkele dagen geleden nog juist bijtijds het voorwiel van mijn fiets wegdraaien van een jonge vogel die stil op het plaveisel lag. Ik remde, zette mijn fiets op de standaard en ving het diertje met gemak, dat tamelijk onhandig trachtte te ontkomen. Het was een jonge gierzwaluw, zag ik toen, die in een staat van volwassenheid tot de allerbeste vliegers van het gehele vogelrijk gerekend mocht worden, maar die nu ten dode opgeschreven was. ‘Bomen worden ontworteld en alleen eenden en zwaluwen vliegen nog’, zo luidt in nautische almanakken de omschrijving van de aanblik van de wereld bij windkracht 11 op de schaal van Beaufort.

        Gierzwaluwen hebben erg korte pootjes, waarmee ze heel goed aan muren kunnen hangen, maar waarmee ze zich slechts moeizaam kunnen voortbewegen. Daarentegen hebben ze erg lange vleugels, zodat ze vanaf de grond soms niet meer kunnen opstijgen. Ik besloot één poging te wagen en gooide de zwaluw omhoog, in de hoop dat hij het op een vliegen zou zetten, maar dat mislukte jammerlijk. Hij viel bijna rechtstandig weer neer op de Koninginneweg. Met één hand aan het stuur fietste ik terug naar huis, deed de vogel daar in een leeggemaakt theedoosje Engelse Mélange en belde het nummer van het Vogelrampenfonds in Haarlem Noord. Daar ontmoette ik Judith, zij het maar voor even.

         ‘Dat is een jonge gierzwaluw’, zei ze, toen ze de jonge gierzwaluw van me overnam.

         ‘Redt hij het, denk je?’

         ‘Oh zeker’, antwoordde ze resoluut. ‘Ik heb er hier nog een paar zitten, dat gaat helemaal goed komen. Bedankt voor het brengen, meneer.’

         Dat ‘meneer’ was jammer, maar op de terugweg nam een zeker geluksgevoel lichtelijk bezit van mij. Ik was namelijk peetvader geworden van een gierzwaluw, zomaar ineens, en als dat aan het leven geen glans verleent, wat dan wel?

Betreffende werking en functie van het geheugen ben ik het met Marcel Proust mordicus oneens.

        Ooit schreef ik: ‘Mijn geheugen is zeer goed in het onthouden, het onthoudt mij zo goed als alles.’ Gevolgd door: ‘Alles moeten meemaken is al erg genoeg, zich het nog herinneren ook zou ondraaglijk zijn.’ Of woorden van gelijke strekking. Twee zuivere voorbeelden van wishful thinking, want waar het op neerkomt is dat mijn geheugen, tot mijn groeiende ergernis, de neiging vertoont eerder de negatieve belevenissen uit mijn leven te registreren dan de positieve, waardoor in mijn brein een combinatie van walging en schuldgevoel bij het klimmen der jaren een schier ontorsbare last is geworden.

Ik moet daaraan werken, ik weet het; zeker, mijn eigen psychiater zijn, me inspannen toch vooral de leuke dingen terug te halen uit de voorbije en verloren tijd. Voor Marcel Proust gaf de smaak van een koekje al voldoende houvast, een Madeleine, waaraan hij een goed deel van zijn jeugd kon koppelen, voor mij is het de lucht van de scheur van de buurvrouw aan de Duinweg te Zandvoort, nu drieënvijftig jaar geleden, begeleid door de aansporing: ‘Je mag er wel een kusje op geven…’

Volgende keer beter.

L.H. Wiener