Haarlem

Als schutspatroon van ‘het boek’ in de ruimste zin des woords, steekt Laurens Janszoon Coster, sedert 1856, op de Grote Markt te Haarlem, met zijn rechterhand triomfantelijk de letter A omhoog. Met zijn linkerhand drukt hij een boek tegen zijn hart, waarbij hij tegelijkertijd de wijde mantel die hem omhult voor openvallen behoedt. Zijn hoofd wordt tegen vogelpoep en andersoortige neerslag door een ronde baret bedekt. In de hortus van het Stedelijk Gymnasium stond hij al langer, sedert 1722 om precies te zijn, onder de beschutting van de eeuwenoude treurbeuk. Hij is daar minder pompeus, al wordt zijn hoofd gesierd door een lauwerkrans in plaats van een muts. Zijn mantel is van lichtere stof en hangt open, waardoor een pofbroek, een recht gesneden buis en een kanten kraag zichtbaar worden. De letter A heeft hij hier in zijn linkerhand en hij toont hem eerder als bewijsstuk dan als zegepraal. Het boek in zijn rechterhand is groter en ligt opengeslagen half over zijn bovenbeen. In de Haarlemmer Hout staat achter een metalen hek met spijlen nog een vierkant blok steen, ter nagedachtenis aan de man die de boekdrukkunst niet heeft uitgevonden. Hier heet hij, in bijna onleesbaar verweerde letters, Lourentio Iani F. Costerus.

Haarlem is van oudsher een stad van drukkers en schrijvers, waarbij de eerste categorie met landelijke bekendheid door de firma Enschedé wordt vertegenwoordigd en de tweede categorie een lijst zou opleveren die te lang is om hier te rubriceren, maar waarvan enkele klinkende namen niet onvermeld mogen blijven, zoals Bilderdijk, Beets, Busken Huet, Bastet en Bomans (want wie A zegt moet ook B zeggen) en vanzelfsprekend Louis Ferron en Harry Mulisch, die in hun houding ten opzichte van de stad Haarlem grote overeenkomst vertonen. Ferron vergeleek de stad met een dichtgemetselde aardappelkelder en Mulisch met een oord waaraan men lijdt en waarin men niet kan wonen, omgeven door gestichten en gekkenhuizen. Verschil tussen beider houding is dat Mulisch Haarlem op jeugdige leeftijd ijlings en voor altijd verlaten heeft, terwijl Ferrons vervloekingen een duidelijke casus van haatliefde niet kunnen verhullen. Beiden zijn door het gemeentebestuur van de stad Haarlem geëerd met een persoonlijke onderscheiding. Mulisch met het Ereburgerschap (als enige tot nu toe) en Ferron met de Erepenning van de stad Haarlem.

Bovendien siert een bronzen kop van Ferron het Doelenplein bij de Haarlemse bibliotheek, voorwaar een uitgelezen plek, en krijgt Mulisch op 30 oktober 2013 de zijne, op de Grote Markt, schuin tegenover L.J.C. en naast de ingang van de vroegere sociëteit Teisterbant, waar hij menigmaal zijn extreme ijdelheid voor een opgedreven vorm van zelfspot heeft trachten te slijten. En niet alleen daar, maar ook op vele plaatsen in zijn werk en bijna onophoudelijk tijdens openbare verschijningen, waardoor ik zijn boeken enige tijd terzijde heb moeten leggen, een jaar of veertig ongeveer, tot zijn dood bijna drie jaar geleden, toen de Mensch het Werk niet meer in de weg stond en ik het alsnog heb leren waarderen.

Dat de gemeente Haarlem zich niet laat kennen en zijn ‘verloren zoon’ Harry Mulisch op de voor hem meest geschikte plaats in de stad zal eren, getuigt van meer zelfspot dan Mulisch ooit heeft kunnen opbrengen. Van zowel Ferron als van Mulisch verkondigde oud-burgemeester en groot liefhebber van de schrijfkunst Jaap Pop, dat beiden de stad Haarlem in hun werk hebben ‘gemythologiseerd’ (de aanhalingstekens zijn van mij, want Pop meende wat hij zei), dus niet hebben afgebrand en geridiculiseerd, maar op een literaire wijze verheven.

Harry Mulisch krijgt nu zijn beeld blijvend en prominent in de stad. Het zal gaan om een beeltenis van de jonge Mulisch, toen hij nog in Haarlem woonde, een subtiele vondst van de Amsterdamse (!) beeldhouwster Jikke van Loon.

Aan dit initiatief kan de stad Groningen wel een voorbeeld nemen, want bij mijn weten bevindt zich daar nergens een bronzen beeltenis van hun roemruchte ‘verloren zoon’ W.F. Hermans, een beklagenswaardige omissie, mij dunkt.

L.H. Wiener