Recensie: Louis Couperus – De zwaluwen neêr gestreken…
In 2013 is het 150 jaar geleden dat Louis Couperus geboren werd. Daarom is het dit jaar Louis Couperusjaar. Reden voor Doeke Sijens en Coen Peppelenbos om het Verzameld werk van de schrijver te lezen van deel 1 tot en met deel 50. Vandaag deel 31: De zwaluwen neêr gestreken….
Een heer kijkt naar elegante kolendragers
Zou Louis Couperus een voorganger van de ZKV hebben bedacht? In de bundel, met de zoveelste onmogelijke naam, De zwaluwen neêr gestreken… komt hij met het genre ‘kleine romans’. Niet nadat hij de gewone roman heeft dood verklaard:
Ik ben overtuigd, dat binnen niet al te langen tijd, laat ons zeggen, binnen een eeuw, er geen romans meer zullen geschreven worden. Er zullen geen romans meer worden geschreven, omdat er geen romans meer zullen gelezen worden, niet omdat er geen romanciers meer zullen bestaan, want nog langen tijd, na dat er geen romans zullen worden geschreven, zullen er romanciers worden geboren: men wordt romancier geboren en het genus zal nog voort blijven leven, terwijl de roman zelve al gestorven zal zijn.
Zoo voorspel ik het u; denk nog maar eens over een eeuw aan mij!
Iets meer dan een eeuw later kunnen we rustig constateren dat Couperus niet uitblonk in het voorspellen van de toekomst.
Het is de vraag of die opmerking over de toekomst van de roman niet is ingegeven door de slechte verkoop van zijn eigen romans. Met uitgever Veen had hij ruzie, omdat deze niet genoeg boeken kon afzetten en dus ook niet genegen was hoge voorschotten te betalen. De zwaluwen neêr gestreken… is uitgekomen bij Van Holkema & Warendorf en kent vijftien feuilletons die eerder verschenen in Het vaderland en De locomotief. Zo kon Couperus twee keer cashen. In de ‘Kleine romans’ vertelt hij ook daadwerkelijk twee fictieve geschiedenissen, grof en in heel grote lijnen. De tweede eindigt in een bloedbad, als twee vrouwen, overdag keurige Duitse moeders, maar des nachts veile dames met te veel herenbezoek vermoord worden in het appartement dat zij huren. ‘Zij waren vermoedelijk geslacht door twee dronken slagersjongens.’
De feuilletons die volgen bevatten niet allemaal gruwelijke korte verhalen. Couperus schrijft dan weer een fictief verhaal (over de verdreven jonge koning van Eretria) of via zijn vriend Orlando die vertelt over twee ooms die een operettehuis gaan runnen, dan weer een meer autobiografisch verhaal met herinneringen aan zijn jeugd in Indië, het verblijf in Nice of een overheersende gemoedstoestand (zoals melancholie en verveling). Er zit zelfs een stuk in waarom sommige feuilletons onafgemaakt blijven (maar een paar halve bij elkaar vormen toch een hele). Het zijn over het algemeen aardige columnachtige verhaaltjes, maar na een eeuw blijkt wel dat dit genre Couperus niet in de gedachten van de lezers zal houden.
Af en toe laat Couperus iets meer van zichzelf zien dan anders, bijvoorbeeld als hij twee kolendragers bekijkt.
En toen mijn twee elegante kolendragers zich, de armen op, het hoofd neêr, spànden op hunne dij- en kuitspieren, om de zware zakken te ontvangen op hun breede nekken, werden zij nóg eleganter; zij werden als twee elegante akrobaten; hunne beweging was zeer sierlijk in harmonie met het doel van die beweging. Zij liepen toen, die twee verbazend chique kerels, mèt hunne zakken op den nek aanrustende tegen het achterhoofd, de loopplank over, den stoomboot op, en hun chic was hunne handen nièt aan den zak te klampen, maar den zak in evenwicht te houden tegen hun achterhoofd, òp hunne nekken, de armen een weinig àf van het lichaam in een forsche gymnastische zwaaibeweging en zoo, met de heupen een weinig dandineerende, op een luchtig drafje, de loopplank over, den stoomboot op te loopen.
Met hunne leêge zakken kwamen zij, dandineerende, na enkele minuten terug en herhaalden hunne elegante, forsche manoeuvre. Ik herhaal, dat zij twee verbazend chique kerels waren, twee elegante kolendragers. Ik stond er bij en bewonderde hen, en vermoedelijk begrepen zij dat, want, hun zak op hun nek en dandineerende, de armen los van het lijf, glimlachten zij tegen mij met zelfbewustzijn. Zij wisten, dat zij mooi, flink en elegant waren.
Daarna verzoekt hij een vriend nog om foto’s van de mannen te maken. Hoe homo-erotisch wil je het nog hebben? Toch bestaat er ook een afstand tussen de heer Couperus en de gewone kolensjouwers. Orlando die er juist aan komt lopen, zegt echter dat Couperus er zo ‘aardig’ bij staat. Het standsverschil wordt echter gethematiseerd als Couperus daarna vertelt dat hij in verlegenheid wordt gebracht als hij in het casino of bij de opera ‘winkeliers en commerçants van Nice’ ontmoet. In een gewone populaire opera is het niet erg maar in een chique omgeving wel. Couperus zelfanalyse luidt:
Kan het zijn, dat ik in het Casino dacht te komen op een iet-wat aristokratische plaats – op mijn plaats – en te leur werd gesteld? Terwijl ik in het Politeama wist te komen op een héél leuk demokratische plaats – op hun plaats – en nièt werd te leur gesteld, al was mij mijn overjas over mijn smoking wel wat benauwd??
Binnen één feuilleton wordt de melancholieke heer die smachtend kijkt naar kolensjouwers een pedante parvenu. Met die eerste Couperus had ik wel kennis willen maken.
Coen Peppelenbos
Louis Couperus – De zwaluwen neêr gestreken… Volledige werken, deel 31. L.J. Veen, Amsterdam/Antwerpen, 1993 (oorspronkelijke druk Van Holkema & Warendorf, Amsterdam, 1911) 154 blz.
(Afbeelding omslag via de site van het Louis Couperus Genootschap, waarop een schat aan achtergrondinformatie staat.)