Recensie: Louis Couperus – Uit blanke steden onder blauwe lucht
In 2013 is het 150 jaar geleden dat Louis Couperus geboren werd. Daarom is het dit jaar Louis Couperusjaar. Reden voor Doeke Sijens en Coen Peppelenbos om het Verzameld werk van de schrijver te lezen van deel 1 tot en met deel 50. Vandaag deel 33: Uit blanke steden onder blauwe lucht.
Het Vizioen der Eeuwen
Couperus was geen oppervlakkige toerist, die in hoog tempo langs bezienswaardigheden rende. Zoals uit de kunsthistorische artikelen blijkt, die hij verzamelde in Uit blanke steden onder blauwe lucht (1912/1913), ging hij grondig te werk. Aan het bekijken van een verdieping van het Dogenpaleis in Venetië besteedde hij een hele ochtend. Vaak ging hij dan nog eens terug om details beter te bestuderen. Voor dit boek heeft hij zijn artikelen over Italiaanse kunst geografisch geordend, hij start in Venetië en eindigt in Sicilië.
Couperus had een behoorlijk traditionele smaak, alles wat later dan de Hoog Renaissance gemaakt is, vond hij hoogst oninteressant. Christelijke kunst negeert hij, evenals de barok. Zijn zelfverzekerdheid is zo groot, dat hij af en toe pedant en irritant wordt omdat hij nooit aan zijn eigen smaak twijfelt. Over Pisa bijvoorbeeld is hij onuitstaanbaar blasé.
Waar ligt het aan, dat nooit zich het webbe van weemoed, het weefsel van het Verleden weeft over deze drie marmerprachten (…). Ik weet het niet: ik heb wel eens gedacht, dat groote cypressen, dat groote ilexen hier met vele zwarte fluweelige sluiers dien droom zouden doen schemerwazen, dien schijn zouden doen dóor spinnen met draden van zonneglans… en toch… ik geloof nu, dat zelfs dit zwaar geboomte niets veranderen zoû aan de onaandoenlijkheid, de koudheid, de kille rulheid, die het onvermijdelijk noodlot schijnen te zijn van Pisa’s marmeren prachten.
Couperus beschrijft knap een fresco, een schilderij of een beeld, maar ook tamelijk braafjes en traditioneel. Je mist verrassende observaties of een originele kijk op kunst. Hij schrijft zakelijk, zonder veel persoonlijke toevoegingen. Hierdoor is de tekst nogal langdradig. Als reisgids is het boek geheel ongeschikt.
Het merendeel van de beschouwingen heeft Florence en Rome als onderwerp, plaatsen waar Couperus vaak langere tijd heeft gewoond. Hij heeft deze steden vaak gebruikt als decor voor zijn sprankelende verhalen. De kunstbeschouwingen over Rome en Florence missen deze levendigheid geheel. Het lijkt er op dat Couperus, als hij om kopij verlegen zat, lukraak een museum in de buurt bezocht en daarover dan een verslag maakte. Wat dat betreft zijn de artikelen over Orviëto, Ravenna en Ostia veel beter. Hierin verbindt hij historie en de nog in deze plaatsen aanwezige kunstschatten met elkaar tot een interessant geheel. Misschien is het lange essay over Ostia wel het meest geslaagd. Daarin geeft hij naast geschiedenis ook een tedere sfeerimpressie.
Couperus was gevoelig voor de stemming van een stad of een gebouw, hij moest tijdens een bezoek de schimmen van historische figuren ‘voelen’ wilde hij geïnspireerd te raken. Voor hem had de oudheid de meeste bekoring, de moderne tijd probeerde hij zoveel mogelijk weg te denken. Hoe deze inspiratie op gang kwam beschrijft Couperus treffend in een lange passage over de aantrekkingskracht van ruïnes.
Ga nooit een ruïne bezoeken, als de lucht grauw is; ontwijk ze in de mistroostigheid van den regen. Want als de regenstralen striemen over de ruïnes, of als de grauwe lucht over hare verbrokkelingen drukt, blijft uit het Vizioen, rijst nièt omhoog de transparante magie der doorzichtige zuilen en bogen, en de Historie verrijst niet uit der eeuwen put en de Legenden dansen niet òp met lichtende voet, de lange guirlanden beurende…(..) Maar vrees nooit ze te zien en te doordwalen in fel stralenden, hel stroomenden zonnegloed: die gloed is het, die, hoe vreemd het ook schijne, het vizioen op toovert (…).
Uit blanke steden onder blauwe lucht is geen hoogtepunt in het werk van Couperus. De beschouwingen over kunst missen ten ene male de originaliteit van zijn persoonlijke feuilletons. Ze laten zien hoe Couperus in een museum uiterst geconcentreerd een beeld bekeek of urenlang rondliep door ruïnes. Als dit zijn verbeelding prikkelde en in de ‘fel stralende morgenzon het Vizioen der Eeuwen’ opriep, bewaarde hij die interessante impressie voor zijn romans en verhalen. In een kunstbeschouwing deed hij alleen maar verslag: correct, uitvoerig, compleet, saai. Zoals een boekhouder dat zou doen.
Doeke Sijens
Louis Couperus – Uit blanke steden onder blauwe lucht. Volledige Werken Louis Couperus 33. Veen, Amsterdam/Antwerpen, 1994, (oorspronkelijke uitgave: Amsterdam, L.J. Veen, 1912 (deel 1), 1913 (deel 2)) 448 bladzijden.
(Afbeelding omslag via de site van het Louis Couperus Genootschap, waarop een schat aan achtergrondinformatie staat.)