Column: Guus Bauer – Bouwstenen (epiloog)
Bouwstenen epiloog
Laat allen mompelen, ik zal zeggen wat ik denk. Een leuk motto voor een uitgeverij. De naïeve geest raakt gemakkelijk bevlogen. Het is nog steeds kinderlijk eenvoudig om uw inktslaaf te laten warmlopen, voor een verhaal, voor een uitgeefplan, voor een te ontwikkelen product.
Ook in de jaren tachtig moest er echter brood op de plank komen, kinderhanden c.q. -monden zijn toch niet zo snel gevuld als het spreekwoord zo stellig beweert. De dichtbundel van Frans Pointl verkocht vanwege een paar drieletterwoorden niet in het noorden van ons koninkrijk en vanwege een enkele vloek niet beneden de rivieren, of vice versa. In nieuw werk van A punt Moonen was men niet zo geïnteresseerd, ondanks het feit dat Gastheer Moonen zo’n beetje zijn enige boek is waarin de anale variant niet uitgebreid wordt behandeld. (Misschien wel juist vanwege dat feit.)
René Stoute was nog niet omgebouwd tot Renate en zijn roman Op de rug van vuile zwanen moest nog verschijnen. Men was nog niet klaar voor de punkpoëzie van Diana Ozon. Hugo C. verlangde een enorm voorschot. (In het Pulitzerhotel te A’dam kreeg uw prille literatuurverslaafde allereerst met veel dedain de hand van La Kristel onder zijn neus geduwd.) Het bedrag verminderde drastisch toen het de grote Belg duidelijk werd dat het uitgevertje ook op een katholiek internaat had gezucht. De enorme bestelling van de Bibliotheekdienst van Een kleine blonde dood bracht enig respijt, maar aan bijbeunen was (ook toen) niet te ontkomen.
In een advertentie werd een brochureverkoper gevraagd. Uw inktslaaf was al bladmanager geweest bij een vakbladenuitgeverij en dacht dus dat die klus gemakkelijk te klaren was. Desnoods zou hij de brochures zelf in elkaar kunnen draaien. Hij kwam in een door tl-buizen verlichte kelder terecht alwaar hij middels de telefoon nieuwe ‘leads’ moest zien te creëren voor een aandelenfonds. ‘Het heeft geen zin om brochures naar familieleden of vrienden te sturen,’ zei de verkoopleider. ‘Tenzij je wilt dat mijn team ze leeg trekt.’ Een keiharde wereld van verschil met het literaire circuit. (Uw inktslaaf vraagt zich nu af of dat eigenlijk wel zo is.)
Het was in de lange geschiedenis van het gerenommeerde effectenhuis nog maar zelden voorgekomen dat iemand vanuit de kelder op de verkoopafdeling op de eerste etage terecht was gekomen. Uw brochureboertje, streberig als hij is, had zich een nog hoger doel gesteld. De directie zetelde op de bovenste verdieping.
Gestoken in een net iets te ruim kostuum van zijn vader zaliger, werd hij op een vrijdagmiddag op het hoogpolige tapijt ontboden. Hij dacht dat hij voortijdig kon vertrekken. ‘You backed the elephant,’ praatte de boekhouder een personage uit de film Wall Street na. Hij kreeg een sigaar en een glas met een amber vocht in zijn handen gedrukt. ‘Hier heb je het visitekaartje van mijn kleermaker,’ zei de directeur. Tevens overhandigde hij een envelop. Mooi geschept papier. Het logo van het bedrijf in blinddruk.
Een jaar later was uw inktslaaf een van de drie bezitters van een noviteit: een mobiele telefoon. Zijn assistent droeg het geval overal achter hem aan. De batterij woog zeker een kilo of tien. Uw effectenbauer reisde de hele wereld over. Hij was onder meer gestationeerd in Fort Lauderdale, Los Angeles, Zürich, Penang, Buenos Aires en Londen. Daar was hij nu zelf een van de cityboys. Hij bleef echter boeken lezen en af en toe een tekst uitgeven. In het geniep uiteraard. Een bijna ondoenlijke spagaat. The Wall Street Journal, dát was het leesvoer van de zakenman.
Guus Bauer