Column: L.H. Wiener – Shakespeare en Goethe
Shakespeare en Goethe
In der Beschränkung zeigt sich erst der Meister.
Dit vermaarde adagium van de Duitse filosoof en literator Johann Wolfgang von Goethe is door geen andere auteur zuiverder en dwingender aangewend dan door de Engelsman William Shakespeare.
Ik ben nogal goed met Shakespeare, al zeg ik het zelf. Als ik wil mag ik Willem zeggen. Deze letterkundige geweldenaar kent in zijn metier op onze planeet zijns gelijke niet, naar mijn stellige overtuiging. Voor diverse lezers komen wellicht ook andere namen in aanmerking, zoals Dante, of Plinius de oude, Homerus of Tommy Wieringa.
Voor de nogal vroeg overleden media-auteur Boudewijn Büch was Johann Wolfgang von Goethe de grand maître. En daar wil ik geenszins op afdingen, maar als er één literair-kunstenaar is geweest die de geldigheid van Goethes uitspraak in zijn werk heeft bewezen, dan is het wel William Shakespeare. En zulks al driehonderd jaar voordat Goethe deze standard phrase formuleerde.
Misschien wordt Goethes kunstzinnige wijsheid al uitgedrukt door het warhoofd Polonius, in Hamlet, als hij beweert: ‘Brevity is the soul of wit’, waaraan hij zichzelf nogal ostentatief niet houdt, en de ironiese aansporing van Hamlets moeder, Gertrude, op zijn stamelend geleuter: ‘More matter, with less art’, vat in omgekeerde volgorde nogmaals samen dat eenvoud het kenmerk van het ware is, om de Nederlandse volksmond ook even aan bod te laten komen.
In het Prisma-deeltje: Latijns citatenboek van Dr. D.J.A. Westerhuis, waarin 2205 citaten uit de ‘Literatuur der Latijnse oudheid – liederen en liturgie der middeleeuwse kerk – humanistische schrijvers sedert de renaissance – Latijnse opschriften op monumenten en andere bouwwerken’, op onderwerp zijn gerubriceerd, heb ik tevergeefs gezocht naar een klassieke verwijzing aangaande de kunstzinnige stelregel die algemeen aan Goethe wordt toegeschreven, maar ik kan mij moeilijk voorstellen dat die niet ergens te vinden is, er van uitgaande dat de ‘Klassieken’ alles al gezegd hebben, en nog slechts ruimte hebben gelaten voor andersoortige stijl en authenticiteit. De dolk wordt een revolver en het paard een Ford Mustang, maar eraan gaan we zeker. ‘Frailty, thy name is woman’, wordt later ‘La donna è mobile’, maar de vleesgeworden valsheid van de vrouw blijkt door alle tijden heen onuitroeibaar.
Semper infidelis.
Gertrude in bed, Daniëlle Serdijn in geschrifte.
Er is geen einde aan.
Juist op die momenten waarop de handeling een essentiële wending neemt – meestal van noodlottige aard – bereikt Shakespeare een maximaal effect door de allereenvoudigste bewoordingen te hanteren.
Put out the light and then put out the light…
mijmert Othello enkele minuten voordat hij zijn zielstrouwe geliefde Desdemona zal wurgen en daarmede zichzelf. Eerst dooft hij de kaarsen in het slaapvertrek en daarna haar levenslicht. (‘Lest she betray more men’). Dat in haar naam het bestanddeel ‘demon’ zit, moeten wij als een knipoog van Shakespeare opvatten. Die demon zwelt eerder als een tumor in het brein van de ‘Moor’, dan dat het zijn echtgenote kenmerkt, want de trouw van ’the fair Desdemona’ dient hier slechts om de ziekelijke jaloezie van Othello te benadrukken.
Is een vrouw een keer trouw, dan is het ook meteen een soort antiseptiese truttenbal, zoals Desdemona of Daphne Dekkers.
‘What’s done, is done’, (Act III, scene 2) houdt Lady Macbeth haar echtgenoot eerst voor, als zij met geforceerde nuchterheid hun onvergeeflijke daad wil rechtvaardigen, hetgeen later smartelijk wordt bijgesteld, als ook zij beseft dat beiden een noodlottige vergissing hebben begaan, door koning Duncan (‘who hath borne his faculties so meek’) te vermoorden. ‘What’s done, is done’, wordt dan: ‘What’s done cannot be undone.’ (Act V, scene I).
Enkele uren later pleegt Lady Macbeth zelfmoord.
De werkwoorden to put en to do zijn zo ongeveer de eerste werkwoorden die een leraar Engels zijn leerlingen bijbrengt. Vermoedelijk op het werkwoord to be na.
Maar juist met het werkwoord to be scoort Shakespeare zijn wellicht beroemdste uitspraak in de gehele wereldliteratuur, bij monde van zijn literaire zoon, Hamlet, als die gekwelde geest zelfmoord overweegt.
To put, to do, to be, meer werkwoorden heeft een literair genie kennelijk niet nodig om door te dringen tot de kern van alle menselijke zwakte. Of men zou nog navraag moeten willen doen naar andere courante werkwoorden, zoals to have, to say, to know, to move en to speak, zoals een zeikerd als de literaire rioolrat Jeroen Vullings waarschijnlijk zou opperen. Maar ook daarin wordt door Shakespeare, in one fell swoop, voorzien, getuige de gekreunde ontboezeming van Macbeth himself:
It will have blood, they say, blood will have blood. Stones have been known to move, and trees to speak.(Act III, scene 4).
Opvallend in deze overpeinzing, op de onverbloemde rechtstreekse formulering na, is de drievuldige aanwezigheid van het woord blood. Tja, wat wil men, als Lady Macbeth zich verbijsterd afvraagt: ‘Who would have thought the old man to have so much blood in him.’
Het zelfstandig naamwoord blood komt in het toneelstuk Macbeth van de hand van William Shakespeare welgeteld 101 keer voor, wat niet voor niets doet denken aan Room 101, de martelkamer in George Orwells visionaire roman 1984.
Honderd en een keer bloed in een stuk van een uur of twee: ‘Wenn schon, denn schon!’, zal Johann Wolfgang von Goethe waarschijnlijk gedacht hebben.
L.H. Wiener