Recensie: Mustafa Stitou – Tempel
Mimicry
In zijn nieuwe bundel Tempel maakt Mustafa Stitou gebruik van dichterlijke technieken die hij ook al toepaste in Varkensroze ansichten (2003). Hij werkt met citaten en readymades, versnijdt anekdotes die ogenschijnlijk niets met elkaar te maken hebben, en laat ook op andere manieren beelden met elkaar ‘paren’, in de hoop dat er uit de onverwachte confrontaties iets nieuws ontstaat. In ‘Orchideeën’ uit Tempel zegt hij het zo:
Sommige orchideeën vormen
een min of meer exacte nabootsing
van vrouwtjesvliegen, -wespen of –bijen.De mannetjes komen erop af,
proberen ermee te paren –
en passant bestuiven ze de bloem.
In het vervolg van dit gedicht heeft hij het over ‘een ex, sprekend moeder’ en legt hij een verband tussen een citaat uit Het sublieme van Longinus en een bijna twee millennia later verschenen verhalenbundel van Adam Haslett. Teksten, natuurverschijnselen, nieuwsberichten: ze kunnen elkaar verlokken en bestuiven zodra de stem van de dichter ze samenbrengt. Dit is wat poëzie vermag: ontmoetingen arrangeren die in de werkelijkheid niet kunnen. Of het moet zijn bij Jupiter, die zich aan Europa toont in de gedaante van een stier. ‘Groots speelde u het spel/ boog majestueus maar tam/ voor haar voetjes neer/met onweerstaanbare halskwabben’. Nou ja, deze regels verwijzen ook weer naar een gedicht: Metamorphosen van Ovidius.
Critici (vooral in vroeger tijden) maakten nogal eens onderscheid tussen anekdotische en meer ‘talige’ conceptuele poëzie, maar Stitou laat zien hoe onzinnig dat is. In de anekdotische poëzie zou de inhoud primair zijn en het gedicht slechts de verwoording ervan, terwijl in de conceptuele poëzie het gedicht geen representatie is van de werkelijkheid, maar binnen de taal juist een nieuwe wereld schept. Stitou maakt veel gebruik van anekdotes, maar hij is geen verslaggever. De verhalen zijn materiaal voor zijn gedichten, net als de citaten die hij gebruikt. Hij pakt alles wat van zijn gading is, om daar onder eigen condities iets nieuws uit te maken.
Toch zijn er ook belangrijke verschillen tussen Varkensroze ansichten en Tempel. Van de eerste bundel ben ik nog steeds erg onder de indruk. De stem van Stitou heeft hierin het grootste bereik, hij maakt gebruik van allerlei soorten taal, van de meest verheven tot de meest banale en experimentele. Zijn manier van werken heeft hier nog iets argeloos: het lijkt of de dichter zelf verbaasd is over wat er onder zijn handen ontstaat. Hoewel er in de nieuwe bundel zeker mooie gedichten staan, vooral in het begin en aan het eind, komt het geheel toch wat bedacht over. Misschien heeft het feit dat er nogal wat gelegenheidspoëzie in staat ermee te maken. Varkensroze gedichten is ook barokker. De poëzie in Tempel is eenvoudiger van taal en bij eerste lezing transparanter. Stitou lijkt het calvinistische adagium less is more te hebben toegepast. Hij moet veel geschaafd en geschrapt hebben, op zoek naar de kern van wat hij wil zeggen. Maar aan sommige gedichten heeft hij misschien te lang doorgewerkt. Dat lijkt bij voorbeeld het geval in Welkom, waaruit ik een deel citeer:
Als ik zo vrij mag zijn: lach eens
in dit spiegeltje? Zie je
je oogopslag is oud, je gezicht hangt
neer, je lach is bedorven, je lijkt
je moeder wel. En verder
al dat vet op je heupen
(wij noemen dat zadeltas) en al dat vet
op je dijen (wij noemen dat
rijbroek) en de rimpels in je
bovenlip (je barcode), hoogste tijd
er iets aan te doen, denk je niet?
Goed geformuleerd, met soms grappige metaforen (‘je barcode’), maar in dit gedicht kan ik niet veel meer lezen dan een commentaar op de schoonheidsindustrie, en daar heb je de poëzie niet voor nodig. Ook van de cyclus ‘Koeiensuite’ vind ik om een vergelijkbare reden niet alle gedichten even sterk. De cyclus was oorspronkelijk bedoeld voor een bibliofiele uitgave (met daarin ook een essay van de bioloog Tijs Goldschmidt), en eindigt een beetje flauw als er over kamelen in het Brabantse land wordt geschreven: ‘Ze zeggen nog net geen houdoe’.
Al is zijn voorganger misschien rijker van taal en inhoud, toch valt er genoeg te beleven in Tempel. Misschien dat de lezer er meer moeite voor moet doen. Bij de eerste lezing schrok ik zelfs: ik had hoge verwachtingen en die werden niet ingelost. De tweede en de derde keer begon ik echter steeds meer te zien. De eenvoud bleek soms bedrieglijk. Zo krijgt ‘Soms ontsnapt ons’, dat op een zevental manieren verhaalt over de vlucht van een koe, als je het vaker leest iets obsessiefs, als een Canto Ostinato in woorden. Verder drongen zich allerlei verbanden op met het eerdere werk. In Tempel wordt bij voorbeeld afscheid genomen van de vader, terwijl die in Varkensroze gedichten nog een hoofdrol speelt en zelfs Onze Vader wordt genoemd. God ging al in de negentiende eeuw dood, dus die zal Stitou niet opnieuw ten grave hebben willen dragen. Misschien diens islamitische broer? Of toch de aardse vader van de dichter? En heeft dit iets te maken met het tienjarig zwijgen van Mustafa Stitou?
Als toegift het mooie gedicht ‘Groet’:
Verwelkom de demon wanneer hij jou vliegt naar de keel
en verschrikt dooft hij uit zingt de burgemeester
een groet en de wereld geeft thuis een groet
en op kijkt het hert in de mens dus groet waarom niet
de buren de boefjes de bakvissen op het bankje
de krantenjongen de fluisterboot het wolken-
bedovertrek dat hangt uit het raam de golf
in de gevel de kangoeroe met kind
(amsterdamse school jadaammussehere!)
groet de hortensia’s en groet de voetbalkooi
het wilde hangjong groet ook het bange
hangjong zingt de burgemeester dwars
door het floers van angstnevels heen.
Henry Sepers
Mustafa Stitou – Tempel. De Bezige Bij, Amsterdam. 64 blz. € 16,50.