Essay: Gideon van Ligten over het werk van L.H. Wiener
In 2004 verschijnt het L.H. Wiener-nummer van Tzum. Het enige nummer dat zeer snel uitverkocht raakt. We moeten het een paar keer bijdrukken om de liefhebbers van deze schrijver tevreden te stellen. In het nummer ook een essay van Gideon van Ligten over de schrijver en de redenen waarom hij de schrijver zo goed vindt. Na de dood van Gideon klinkt dit stuk navranter dan zo’n tien jaar terug toen we nog konden geloven in de ironische overdrijving. (CP)
De niet-aflatende zenuwoorlog tegen het falen
Ik ben ook nog treinreiziger. Dus over verkeerde keuzes hoeft men mij niets te vertellen. Maar aan het maken van keuzes gaat natuurlijk het een en ander vooraf. Natuurlijk het afwegen van de opties, en daarvoor nog het op waarde schatten van die opties.
Tijdens een van mijn treinreizen hoorde ik een jongetje, aan wat vermoedelijk zijn oma was, vragen: ‘Wat heb je liever? Dat je midden in een woestijn zonder water zit of dat je vast zit onder het ijs?’ Ik heb het antwoord niet eens meer gehoord, want ik moest direct terugdenken aan Wat zou je liever… van John Burningham, een boek dat ik rond mijn zesde (en ver daarna) regelmatig doornam. Het staat vol met dit soort dilemma’s.
Het begint met ‘Wat zou je liever willen…’ om te vervolgen met de keuzemogelijkheid ‘dat het huis waarin je woont midden in het water stond, midden in de sneeuw of midden in het oerwoud’. Bij de verschillende mogelijkheden staan volle tekeningen waarop je zowel prachtige, grappige en spannende als vervelende, enge en ergerlijke bijkomstigheden kan zien. Bij het huis in het water zie je het jongetje, dat op alle tekeningen terugkomt, gezellig met zijn hond een stukje varen op een omgekeerde eettafel en op datzelfde plaatje staan zijn ouders bibberend en zielig alleen (al zijn ze met z’n tweeën), met een paraplu opgestoken, op het dak van het houten schuurtje. Midden in het oerwoud zie je het jongetje aan een liaan slingeren, terwijl zijn moeder de uitwerpselen van een olifant van haar stoepje lijkt te vegen.
Er wordt natuurlijk van je verwacht dat je alle voor- en nadelen, van bijvoorbeeld de huizen waarin je kunt wonen, tegen elkaar afweegt en uiteindelijk een daaraan gerelateerde keuze maakt. Maar als zesjarig jongetje viel het mij op, na frequent debatteren met zussen, broers, ouders en grootouders, dat sommige mensen vooral oog hadden voor de positieve aspecten van de plaatjes en anderen toch meer aandacht schonken aan de minder plezierige kanten ervan. Nog sterker: terwijl mijn gesprekspartners de negatieve elementen probeerden af te zwakken, zag ik wel in dat ronddobberen met je hond op een vlotje echt geen pretje kon zijn. Op een gegeven moment kan het toch niet anders dan dat je nat en koud begint te worden en dat de geur die zich verspreidt vanuit de mond van je metgezel je minder aangenaam voorkomt dan je vooraf had kunnen vermoeden.
Iets later in mijn leven (toen ik ongeveer zes jaar en zes maanden was) raakte ik ervan overtuigd dat mijn instelling misschien niet de meest vrolijke of positieve was, maar toch zeker de enige juiste. Die wetenschap leidde vanzelfsprekend ook tot het inzicht dat wat je ook voor keuzes maakte, het per definitie de verkeerde waren. Als je maar nauwkeurig genoeg naar de dingen keek zag je wel dat ze ellendig waren en dat het allemaal nooit meer goed kwam. En dat die instelling geen keuze is, maar een noodlot.
Bij het lezen van Allemaal licht en warmte van L.H. Wiener (op een wat latere leeftijd) merkte ik dat ik te maken had met iemand met eenzelfde instelling, een partner in crime. In de verhalen werd er zo authentiek en humoristisch verslag gedaan van de ellendige keuzes van de schrijver en leraar L.H. Wiener, dat ik daarna m’n uiterste best deed om al z’n boeken te verzamelen en met evenveel genoegen te lezen. Een opzet die slaagde op z’n eerste drie boeken, Seizoenarbeid, Zwarte vrijdag en Duivels jagen na, die ook antiquarisch niet meer te verkrijgen bleken. En daarmee mislukte mijn opzet volledig. Een beetje slagen is toch vooral falen.
Natuurlijk is het belangrijkste in het werk van Wiener en in dat van alle goede literatuur de authenticiteit. Alles in de boeken van Wiener acht ik echt gebeurd. Of het echt gebeurd is of niet moet niet uitmaken, maar het moet mij in ieder geval de indruk geven dat het zo geweest kan zijn. De losse vorm waarin Wiener schrijft draagt veel bij aan die authenticiteit. De
dagboekachtige bondigheid, de brieven, de namen van bestaande (en vaak bekende) personen dragen ertoe bij dat Wiener ‘onopgesmukt’ verslag doet van zijn eigen bestaan.
Ook hijzelf heeft diezelfde mening zo lijkt het even in het Nachtboek in Allemaal licht en warmte:
[23 april]
De door mijzelf geschreven aanbiedingstekst voor mijn slapeloze nachtboek: Er is in de Nederlandse literatuur geen schrijver die zo hardnekkig en onopgesmukt zijn eigen leven in kaart brengt als L.H. Wiener. In persoonlijke ontboezemingen, die in lengte variëren van één pagina tot enkele tientallen, selekteert Wiener voorvallen en mijmeringen, konfrontaties en stellingnamen, die door hun verfijnde stilering en afgewogen woordkeus menigmaal uitgetild worden boven hun nominale waarde en daarmede een tijdloze geldigheid verwerven die een diepe indruk nalaat. Allemaal licht en warmte kan met recht en reden binnen Wieners oeuvre beschouwd worden als ‘another brick in the wall’, of zo men wil: een nieuw stukje in de legpuzzel van een grillig en onverzoenlijk leven. Ander recent werk van deze schrijver: Niet aaien, verzamelde dierenverhalen (1997) en de bundel Ochtendwandeling, genomineerd voor de Generale Bankprijs (1996).
Maar nog op dezelfde bladzijden maakt Wiener duidelijk dat het er natuurlijk om gaat hoe je er naar kijkt:
Zo staat het er, ipse dixit, maar wat er ‘in werkelijkheid’ staat is dit:
‘Er is in de Nederlandse moeraspoel der letteren geen schrijver die zo hardlijvig en traag zijn armoedig bestaan bijeen veegt als L.H. Wiener. In oninteressante uitweidingen, die in lengte verschillen, maar altijd overbodig zijn, klampt deze sukkel zich vast aan akkefietjes en gedachtekronkels, uitvluchten en lafhartigheden, die door hun schrale vokabulaire en gebrekkige formulering nergens uit de verf komen en geen moment boeien. Allemaal licht en warmte kan met recht en reden binnen het armetierige zooitje titels van deze minkukel beschouwd worden als “another bolus in the pot”, of zo men wil een nieuw doodlopend pad in dit doolhof der nutteloosheid. Ander recent werk van deze lulhannes kan maar beter onvermeld blijven.’
Bij het lezen van dat fragment bemerkte ik de inconsequentheid van mijn denken. Wiener had natuurlijk gelijk dat, als je er iets anders tegenaan keek, zijn schrijven eigenlijk maar niets voorstelde en tegelijkertijd moest ik aan mezelf toegeven dat ik ook dit fragment weer erg grappig en goed getroffen vond. Een inconsequentheid waar ik het tot op de dag van vandaag mee moet doen.
Wiener lijkt zeer doordrongen van zijn noodlot en van de zinloosheid van het bestaan. Het noodlot dat voor hem zijn oorsprong in Zandvoort in 1954 vindt, zo laat hij in het verhalende gedicht Mees weten. Daarin beschrijft Wiener hoe hij met een steen een koolmees raakt. Gelijk de albatros die door de zeeman wordt gedood in The Rime of the Ancient
Mariner van Samuel Taylor Coleridge stort de mees neer en gaat hij uiteindelijk dood. En daarmee is de levenslange boetedoening voor de schrijver begonnen: ‘Vijfenveertig jaar nadien / Des winters hang ik zaden in de tuin / Maar goedmaken gaat niet meer’.
En vanuit dat besef ontstaan er prachtige verhalen over de schrijver die leraar is, maar eigenlijk alleen schrijver had moeten zijn, over de twee vrouwen die hem hebben verlaten, over de dood van zijn moeder, kleine elementen van de dood van zijn vader. Maar alle verhalen gaan uiteindelijk over de zinloosheid van het bestaan en het feit dat elke keuze die je maakt uiteindelijk toch een ellendige is.
Tegelijkertijd spreekt er een enorme vitaliteit uit door het toch maar steeds weer met compassie en enorm veel ironie op te schrijven. Zelfs als de schrijver in een verhaal in Misantropie voor gevorderden beseft dat zijn hond niet verder meer wil leven, weet hij het te verwoorden op een manier die tegelijkertijd begrijpend, medelevend en vriendelijk grappig is:
Hij had er geen zin meer in.
Ik heb hem niet aangemoedigd en niet tegengehouden. Hoe zou je dat laatste overigens moeten doen? Hoe zou je een hond die er genoeg van heeft en liever sterft ervan overtuigen dat het leven best nog lollig is. Door hem elke dag een biefstuk voor te zetten? Voorafgegaan of gevolgd door andere lievelingskostjes? Onzin, want net zo min als een hongerige hond onderscheid maakt tussen malse biefstuk, nier, pens, lever of een ander eetbaar orgaan, maakt een hond die het voor gezien houdt enig onderscheid tussen wat hij weigert te eten. Althans wat de honden met
karakter betreft.
De zin ‘Hoe zou je dat laatste overigens moeten doen?’ suggereert dat hij voor het eerste, het aanmoedigen van een hond die dood wil, wel een aantal ideeën heeft. En eerlijk gezegd geloof ik dat best, maar hij spreekt het gelukkig niet uit. Zoals er veel niet uitgeschreven, maar wel degelijk gesuggereerd en daardoor meegevoeld wordt in Wieners verhalen.
Wiener begrijpt de houding van de hond volledig. En toch geeft hij het niet op en blijft hij die verhalen schrijven. Constant de keuze tussen schrijven en de pen erbij neer leggen. En telkens weer er voor kiezen om te schrijven. Waarom toch?
Maar waarom in die niet-aflatende zenuwenoorlog tegen het falen, de pen maar blijven opnemen om iets te maken van literaire waarde, als het toch allemaal voor niets is? Waarom maar doorbeitelen aan een beeld dat niemand wil zien? Waarom verhalen schrijven die niemand wil lezen? Waarom doorgaan? Waarom trachten de langste adem te hebben in een vacuüm? Waarom niet alles loslaten, het de rug toekeren en weglopen?
Doodgewoon omdat hij niet anders kan. De volgende zin van dat fragment vertelt dat er een duivel op zijn rug zit. Wiener beseft dat het schrijven geen zin heeft en dat elke keer als hij er voor kiest het wel te doen, hij fout zit. Maar het is niet anders.
En dat is waarschijnlijk ook waarom ik zal blijven lezen, en bij voorkeur Wieners verhalen. Ik weet dat het zinloos is, dat ik er niets mee opschiet, maar iets in mij kan er niet zonder.
Leg mij de keuze voor: Zou je liever rustig slapen gaan of zou je liever tegen de slaap vechten om een nieuw boek van Wiener te lezen? Elke keer zal ik weer kiezen voor de tweede optie. Wetende dat het de verkeerde is. Maar slapen is nu eenmaal ook niet alles.
Gideon van Ligten
(foto L.H. Wiener: © Jan Glas)