Interview: Mark Boog over De vuistslag
Als we een interview in Tzum plaatsten dan was een van de opdrachten altijd: stel een Tzum-vraag: dat is een wat ongemakkelijke vraag waarbij de geïnterviewde voor een dilemma gesteld wordt. Op het eind van het interview dat Gideon van Ligten in 2002 met dichter schrijver Mark Boog hield stelt hij die vraag op het einde. Uit de rest van de vragen kun je misschien opmaken dat Gideon de roman minder goed vond dan de gedichten van Boog.
‘Zo uniek zal ik niet zijn’
Mark Boog houdt niets voor de lezer achter
De vuistslag gaat over een zeer agressieve man die, na te zijn neergeslagen, zich in een ziekenhuisbed bevindt. Pratend tegen zichzelf of tegen bezoekers, probeert hij zichzelf en zijn misselijkmakende gedrag te verantwoorden en erachter te komen wat er precies heeft plaatsgevonden. Duidelijk wordt dat niet. Het boek werpt meer vragen op, dan dat het beantwoordt. Ook voor Mark Boog zelf: ‘Ik zorg er wel voor dat ik niet meer weet dan er in staat. Ik hou niets expres achter, om het spannend of interessant te maken. Daar krijgt het altijd iets heel geconstrueerds van. Er is in De vuistslag niet één versie de ware, want dan had ik hem ook opgeschreven. Het enige plan dat ik vooraf had, was dat ik over iemand ging schrijven die helemaal niet op mij leek.’
Dat doel lijkt te zijn bereikt: de agressieve, onhandelbare spraakwaterval in De vuistslag lijkt in de verste verten niet op de terughoudende, bescheiden man die tegenover me komt te zitten. Vriendelijk en welwillend beantwoordt hij de vragen, maar bij elke vraag lijkt hij te denken ‘ook ik heb de antwoorden niet.’ Het is nogal een statisch gebeuren in De vuistslag. Er is nauwelijks sprake van een plot. Was het niet saai om te schrijven?
Integendeel, in die stukken kon ik me juist lekker uitleven in de redeneringen van de hoofdpersoon. Daar had ik juist erg veel plezier in. De gedeelten waarin wel wat gebeurd, de flashbacks, die vond ik eigenlijk saaier om te schrijven. Dat was gewoon werk.
Hield je rekening met toekomstige lezers?
Ik kan me maar met één lezer bezighouden en dat ben ikzelf. Ik schrijf iets wat mijzelf zou bevallen. Of het anderen zal bevallen, dat moet je altijd maar afwachten. Maar ik ga er maar van uit dat wanneer ik iets goed vind, ik niet de enige zal zijn. Zo uniek zal ik niet zijn.
Weet je dat het goed is op het moment dat je schrijft?
Nee, vooral als je er zo dicht op zit, lijkt op een gegeven moment alles geforceerd. Pas toen ik de drukproeven kreeg, vond ik het zelf wel aardig. Toen kon ik voor het eerst wat afstand nemen. Van zinnen en van bepaalde stukken zie je wel dat het goed is, maar van het geheel is het moeilijk te overzien.
De hoofdpersoon in De vuistslag heeft nogal duidelijke waarheden voor zichzelf. Hij uit zich niet zelden in statements. En ook in jouw gedichten lijk je nogal zeker van je zaak. Waarom wordt er geen twijfel toegelaten?
De hoofdpersoon in mij boek is nogal zeker van zijn zaak, ikzelf niet. Ik ben eerder een twijfelaar. Van mij zal je zulke ferme uitspraken niet snel horen. In mijn gedichten zijn het in ieder geval andere waarheden. En dan heeft het vooral met klank te maken dat ik schrijf ‘dat iets zo is’, in plaats van ‘dat het zo zou kunnen zijn’ of ‘dat het aan de andere kant ook zo is dat…’.
Er komen verschillende personages aan het bed van de hoofdpersoon. En het blijft vaak onduidelijk wie er aan het bed zit. Al heb je als lezer af en toe wel een vermoeden. Had jij tijdens het schrijven constant duidelijk voor ogen wie er aan het woord is?
Bij die ondervragers is het zelfs niet duidelijk hoeveel het er zijn. Ook voor mij niet. Die ondervragers zijn ook geen echte personages, ze dienen er alleen maar voor om de ik-figuur zijn verhaal te laten vertellen. In tegenstelling tot zijn broer en zus die ook aan zijn bed komen, daarbij is het wel duidelijk wie het zijn. Al twijfelt de ik-figuur door zijn koortsdromen soms wel aan hun aanwezigheid. Die broer en zus laten vooral zien wat een verschillende levens ze leiden. Waarbij het leven van de hoofdpersoon het interessantste is, zij het niet het meest lovenswaardig.
De hoofdpersoon neemt zich voor om te veranderen in een brave burger, maar al eerder zegt hij: ‘Men wordt nooit door wie dan ook op waarde geschat.’ Heeft die metamorfose dan wel zin?
Je kan rustig aannemen dat hij dat brave burgerschap niet vol kan houden. Hij schreeuwt natuurlijk ook zo hard dat hij gaat veranderen, omdat hij er zelf erg aan twijfelt. Hij probeert krampachtig alles te ordenen en de boel onder controle te houden. Hij is in alles te stellig en daarom niet geloofwaardig.
In Vrij Nederland werd geschreven dat het een afstandelijke verteller was. Ik vond hem juist erg direct.
Dat gaat in dit geval erg goed samen. Hij is zeker direct, maar hij vertelt alles zonder enige emotie. Behalve af en toe met zijn vriendin. De rest lijkt hem niets te doen. Zelf ben ik tijdens het schrijven niet zo bewust bezig met hoe de personages overkomen en wat daar de bedoeling van is. Vaak kom ik daar zelf ook pas achteraf, met behulp van recensies, achter. En dan is het wel leuk als ze er dingen uithalen waar ik me in kan vinden.
Was je over het algemeen blij met de recensies?
Ik heb hele lovende recensies gekregen, soms zelfs op het belachelijke af. Maar ik heb ook hele negatieve recensies gekregen. En die combinatie vind ik wel leuk. Het zou niet best zijn als iedereen mijn boek goed zou vinden, dan is het gewoon een aardig en doodnormaal boek. En dat is het gelukkig niet.
Hoe verdeel je de tijd tussen het maken van gedichten en het schrijven van proza?
Mijn eerste bezigheid is toch wel het schrijven van gedichten. Dat vind ik het belangrijkst en daar ben ik, volgens mij, ook het beste in. En daarnaast probeer ik af en toe wat aan proza te doen. Het is ook lekker om echt ergens mee bezig te zijn. Echt aan het werk. Bij gedichten is het moeilijker. Als je een gedicht af hebt, moet er weer iets helemaal nieuws komen. En dan is het maar afwachten of dat dan weer lukt.
Ik dwing mezelf ertoe om elke dag te schrijven. Als ik dat niet zou doen dan is het een hels karwei om weer te beginnen. Maar er komt niet elke dag wat goeds uit. Ik gooi een heleboel weg.
In je roman en je gedichten zijn veel gesloten ruimtes de setting. Het zijn benauwde kamers die bijna geen uitweg hebben. Ben je wat claustrofobisch?
Dat zie je eigenlijk ook pas achteraf. Het zou kunnen komen doordat je altijd in een kamer zit te schrijven. Maar ik hou ook van een beeld van het huis als schild tegen de buitenwereld. Maar ik stop dat er niet bewust in.
Reken je jezelf tot de golf van jonge Utrechtse schrijvers als Ingmar Heytze, Ruben van Gogh en Ronald Giphart?
Ik word er wel eens tot gerekend omdat ik nog jong ben en nou eenmaal uit Utrecht kom. Maar verder geloof ik niet dat ik nou zoveel overeenkomsten heb met die schrijvers. Ik hoop dat mijn werk op zichzelf staat.
Ook als ik spreek over zijn vertrek bij Meulenhoff blijft Mark Boog wat terughoudend. Verlegen van nature zo lijkt het, maar ook gemeende vriendelijkheid.
Je hebt het zinkende schip ook maar verlaten. Was jij net als al die andere schrijvers zo ontevreden over die uitgeverij?
Nee, helemaal niet. Ik had het prima daar. Ik ben gewoon met mijn redacteur meegegaan. Ik heb prettig met hem samengewerkt. En met een nieuwe redacteur is dat altijd maar weer afwachten.
Ben je via je nieuwe uitgeverij nog wel aan kaarten gekomen voor het boekenbal of ben je nu ook veroordeeld tot het ‘bal der geweigerden’?
Ik heb wel kaarten gekregen. Mijn eerste boekenbal. Zoiets moet je toch in ieder geval één keer meemaken. Goede kans dat er geen tweede keer komt.
Als de stadsschouwburg tijdens het boekenbal was afgebrand, welke schrijver had je dan zeker niet gered?
Van mij mogen alle schrijvers worden gered. Maar als ik echt moet kiezen dan zou ik eerst alle dichters redden, die gaan voor. De dichters zijn nu eenmaal het belangrijkst.
Geen namen natuurlijk. Boog houdt zich op de vlakte als het om zijn vak en vakgenoten gaat. Pas als even later het gesprek komt op voetbal, krijgt de passie bij Boog de overhand en zijn hem nog een paar namen en besliste oordelen te ontlokken: Frans Adelaar en Louis van Gaal wel, Gert Kruys en Mark Wotte niet.
Gideon van Ligten