Interview: Wouter Godijn over zijn eerste dichtbundels
Met zijn roman Hoe ik een bekende Nederlander werd werd Wouter Godijn onlangs genomineerd voor de AKO Literatuurprijs. In 2002 was Godijn nog niet zo beroemd. Gideon van Ligten interviewde hem voor Tzum over zijn eerste twee dichtbundels en een beetje over zijn eerste roman.
‘Daar moet ik even over nadenken hoor’
Wouter Godijn over zijn aarzelingen, alternatieve werelden en de aard van de schepping
Hij schreef met Witte tongen een goede debuutroman over Odo de Ridder een student die behandeld wordt door een psychiater die op zijn zachtst gezegd ook een beetje vreemd is. De roman werd, ondanks de duidelijk aanwezige kwaliteit, nauwelijks opgemerkt. Dat lot was zijn dichtdebuut Kinderen zijn van glas ook beschoren, al werd dat door kenners geprezen. Wereldberoemd zal hij ook met zijn tweede dichtbundel niet worden, maar doordat Langzame nederlaag de eerste keuze was van de poëzieclub van Gerrit Komrij, is er al een tweede druk nodig van die bundel en krijgen Wouter Godijns gedichten de aandacht die ze verdienen.
Wat houdt de uitverkiezing van jouw bundel door de poëzieclub van Komrij precies in?
Wat ik er van begrepen heb, is dat Komrij die poëzieclub heeft opgericht, toen hij dichter des vaderlands werd, om de poëzie meer onder de aandacht te brengen. Ze geven een clubblad, Awater, uit. Daarnaast kiezen ze drie keer per jaar een bundel uit die zij van het aanbod van dat moment de mooiste vinden. Elk lid van die poëzieclub krijgt dan een exemplaar van die bundel. En ik was nu de eerste.
Niet een keuze die direct voor de hand ligt. Het is in ieder geval niet erg eenvoudige poëzie.
Daar wordt heel verschillend over gedacht. Sommige mensen vinden het helemaal niet moeilijk. Ik ben niet erg bekend, wat dat betreft is het wel een vrij onverwachte keuze.
Jonathan Frantzen weigerde op te treden in Oprah’s Book Club. Mede daardoor werd De correcties een wereldwijde bestseller. Heb jij, met het oog op de verkoopcijfers, er nog over nagedacht om de uitverkiezing te weigeren?
Nee, zo corrupt ben ik niet. Ik zou het alleen weigeren als ik principiële bezwaren zou hebben tegen het idee van die poëzieclub. En die heb ik absoluut niet.
Je eerste dichtbundel had al een klein lettertype, maar met deze bundel breek je alle records. Is dat extreem kleine lettertype een bewuste keuze?
Het is een keuze geweest van de uitgever. Daar heb ik verder niets mee te maken gehad. Ik denk dat mijn uitgever het wel mooi vond dat mijn regels in één zin werden afgerond en mijn regels zijn nu eenmaal vrij lang. Dat kan een verklaring zijn. Mensen schrikken wel even van dat kleine lettertype, maar het went wel.
In Het Parool werd de bundel besproken en werd er gesproken over de quasi-poëtische aarzeling die steeds in je gedichten terugkeert. Dat werd negatief beoordeeld. In het NRC vond Pfeiffer het juist mooi dat het proces van het dichten te vinden was in de gedichten. Die aarzeling zit in ieder geval in veel gedichten. Waarom?
Daar moet ik even over nadenken hoor.
(Na even nadenken) In de eerste plaats is het vaak een resultaat van echte aarzeling en het resultaat bevalt mij dan wel. Daarbij vind ik het belangrijk dat een zaak altijd twee kanten heeft en niet dit of dat is. Iets kan waar en tegelijk onwaar zijn. In Het Parool werd mij ook verweten dat ik Paarse poëzie schreef en daar ben ik het eigenlijk helemaal mee eens. Ik schrijf erover dat de waarheid meer-dimensionaal is. Dat bereik ik door meerdere kanten te laten zien. Daarvoor kun je die constructie van de aarzeling heel goed gebruiken.
Als je kijkt naar hoe het ontstaat, dan probeerde ik in een gedicht iets te zeggen, een idee uit te werken en dat ging dan een paar keer mis, maar als ik het niet-lukken integreerde in mijn gedichten dan lukte het plotseling wel.
Dus je hebt vooraf wel een duidelijk idee waarover je wil dichten? Het begint niet bij een mooie zin en de rest vloeit daar uit voort?
Nee, dat werd ook gesuggereerd in Het Parool. Voor een deel schrijven de gedichten zichzelf, maar ik zit achter het stuur. Ik ben bijvoorbeeld voor mijn tweede bundel Langzame nederlaag heel bewust andere gedichten gaan schrijven dan de gedichten in Kinderen zijn van glas.
Er staan in Langzame nederlaag meer droomgedichten.
Het zijn niet alleen maar dromen. Het zijn een soort alternatieve scheppingen. Ik bouw werelden op die mij prettiger lijken dan de wereld waar we in leven. Uiteindelijk mislukt dat ontsnappen in die andere werelden. Vandaar ook de titel Langzame nederlaag.
Uit je beide dichtbundels spreekt een zekere spanning tussen geluk en onheil, goedheid en het kwaad. In je roman Witte tongen zegt de hoofdpersoon over een gedicht dat hij heeft geschreven dat het gaat over ‘de mens die probeert gelukkig te worden zonder zijn ogen te sluiten voor het kwaad’. Gaan jouw gedichten daar ook over?
Even denken of ik dat nou vind…
In Langzame nederlaag komt dat thema wel naar voren. Daarin schep ik nieuwe werelden, omdat er een duidelijke onvrede is met de huidige schepping. Maar toen ik dat boek schreef, was ik nog helemaal niet bezig met het schrijven van gedichten.
Zie je zelf duidelijke verschillen tussen je eerste bundel Kinderen zijn van glas en Langzame nederlaag?
Langzame nederlaag vertelt meer één verhaal, al zitten er ook meer droombeelden in. Daarnaast vind ik Langzame nederlaag meeromvattend. Die eerste bundel ging vooral over ontgoocheling in het huiselijk geluk. In Langzame nederlaag gaat het meer om het zoeken naar utopieën, al komt daar ook weer de ontgoocheling bij kijken.
Wat vond je over het algemeen van de manier waarop je bundel is ontvangen?
In het stuk in het NRC kon ik me aardig vinden, maar bij Adriaan Jaeggi in Het Parool had ik het idee dat hij over mijn rug heen een leuk stukje wilde schrijven. Volgens mij zijn er duidelijke aanwijzingen dat het in mijn gedichten juist gaat om die meerduidigheid en hij ziet het alleen maar als een zwakte dat ik niet kan kiezen. En volgens mij heeft hij een heel beperkt inzicht in de aard van de schepping.
Jij hebt een wat beter inzicht in de aard van de schepping?
Blijkens mijn gedichten heb ik in ieder geval de moeite gedaan om daarover na te denken. Ik geloof niet dat hij er veel over nagedacht heeft. Maar dat kan nog komen, natuurlijk.
Je bent zelf ook criticus. Hoe zou je jouw eigen gedichten kenmerken?
Dat is te moeilijk. Je probeert altijd wel te bedenken wat de lezers van je gedichten zullen vinden. Maar dat lukt meestal niet erg. Het oordeel valt toch altijd weer anders uit dan ik dacht.
Heeft het kritieken schrijven je geholpen bij je eigen schrijven of zat het juist in de weg?
Het heeft mij denk ik wel geholpen. Ik had een erg beperkt beeld van literatuur en ik keek er altijd op een erg technische manier naar. Het schrijven van kritieken bracht me in contact met nieuwe dingen en dwong me ook om iets verder te kijken dan ik tot dan toe deed. Zo moest ik helemaal in het begin een stuk schrijven over Mooi, maar dat is het woord niet van Rutger Kopland. Daarin zijn colleges gebundeld waarin hij verschillende dichters bespreekt. Dat sprak me enorm aan, niet alleen de manier waarop hij ze besprak, maar ook die dichters die hij besprak spraken mij aan. Die ben ik gaan lezen en hebben mij denk ik ten goede beïnvloed.
Daarbij gaf het schrijven van kritieken mij wat financiële ruimte. Ik heb lange tijd geloofd in het romantische idee dat een schrijver alleen in alle armoede op een donker zolderkamertje tot inspiratie moet komen. Toen ik van dat idee af was, kon ik eindelijk vorm geven aan mijn ideeën. Nu geef ik wat les op een schrijversvakschool en ik heb zeker niet het idee dat het mijn schrijfwerk in de weg zit.
Dus er staat ons nog meer van jouw hand te wachten?
Zeker weer een dichtbundel, dat werk gaat gestaag voort. Maar ik probeer af en toe ook nog wel proza te schrijven, maar of daar uiteindelijk wat uit voortvloeit, dat kan ik niet beloven.
Gideon van Ligten