Recensie: Josep Maria de Sagarra – Paulina Buxareu
Een Catalaanse zedenkomedie?
Hoewel het zwoele tijden zijn in uitgeversland zal Prometheus zich wellicht niet zo snel meer wagen aan een Spaanse roman als Claríns Zijn eniggeboren zoon, en nu Coppens & Frenks er helaas mee zijn gestopt is er voor geïnteresseerden in Spaanse en Zuid-Amerikaanse literatuur alleen nog hoop in de vorm van uitgeverij Menken, Kasander & Wigman uit Leiden. Wat mij aangaat tenminste, want ik heb de start van een intensieve cursus Spaans pas gepland voor het najaar van 2016. Bij voorkeur onder leiding van een even aantrekkelijke als intelligente Zuid-Amerikaanse met een gezond gevoel voor humor, maar dat terzijde. Een recensie in de Volkskrant van Maarten Steenmeijer wees me op een nieuwe uitgave bij MK&W: de roman Paulina Buxareu van een mij onbekende Catalaanse schrijver genaamd Josep Maria de Sagarra (1894-1961). Er bleken al eerder twee romans van hem te zijn uitgegeven die ik ongelukkigerwijs had gemist.
Soms kunnen het zinnen in recensies zijn die de interesse voor een boek aanwakkeren, en in dit geval ging het om deze zin: ‘Hij is een tekenleraar die lijkt te berusten in een sullig, sluimerend bestaan van man alleen in een pension.’ Ik ben nooit tekenleraar geweest en ik heb – helaas – nog nooit in een pension gewoond, maar van een ‘sullig en sluimerend bestaan van man alleen’, daar moest ik om diverse redenen het mijne van weten. Steenmeijer beschrijft Paulina Buxareu als een ietwat onbevredigende opmaat naar De Sagarra’s ‘genadeloze meesterwerken’, en uit het lezenswaardige nawoord van vertaler Frans Oosterholt begrijp ik dat De Sagarra zelf het boek een ‘jeugdzonde’ noemde. Geen idee in hoeverre De Sagarra dat meende – hij schreef het in elk geval als vierentwintigjarige – maar tijdens het lezen en nadat ik het boek uit had, dacht ik: als dit boek een jeugdzonde is, dan ben ik Henny Huisman.
De Sagarra, die met ruim 24 toneelstukken veeleer toneelschrijver dan romancier kan worden genoemd, schijnt een van de gevierdste Catalaanse schrijvers te zijn geweest. In het nawoord vertelt Oosterholt dat de voorman van een Catalaanse, neoclassistische kunststroming, het Noucentisme, hem indertijd had gevraagd om een roman te schrijven in de geest van die stroming. Na een tweetal dichtbundels en een toneelstuk zou het De Sagarra’s romandebuut worden. De opdracht: ‘Een roman met een klassieke verhaalopbouw, die zich moest afspelen in de grote stad met archetypische personages zonder excentrieke drijfveren en diepe gronden, die in dienst stonden van het verhaal in plaats van andersom.’ In Paulina Buxareu, dat in 1919 verscheen, is er inderdaad sprake van een een klassieke verhaalopbouw à la Balzac, de stad heet Barcelona, en wordt bevolkt door een aantal archetypische personages die op het eerste gezicht niet al te excentriek of bezield zijn. Wat ze delen is een zekere triviale middelmatigheid, al duurt het in sommige gevallen tot het einde van het verhaal voor die middelmatigheid de kop opsteekt. Ook de twee hoofdpersonen, tante Paulina, een dweperige oude vrijster, en de vrijgezelle tekenleraar van Paulina’s achterneefjes, Gaspar Melrosada, lijken zich in eerste instantie niet zozeer te onderscheiden door excentriciteit als wel door potsierlijkheid. Zo merkt de verteller op over deze tekenleraar terwijl hij het strand betreedt: ‘De jongens hadden lol om de zomerse outfit van Melrosada: een kanariegele broek en schoenen van zeehondenleer, met het grijze colbertje dat ze al van hem kenden en een soort nep-panamahoed ter bescherming tegen de zon.’
Ook al zijn Paulina en Melrosada anthitheses qua karakter, respectievelijk extravert en introvert, toch gaat het om lotgenoten, want ze hebben allebei het verlies van een liefde moeten verwerken. Na het verongelukken van haar minnaar, een arts op een ‘oceaanstomer’, heeft Paulina de liefde al als jonge vrouw afgezworen, uitbesteed beter gezegd; in haar verdere leven legde ze zich erop toe om ‘geestelijk leidsvrouwe’ te worden van huwbare meisjes. Ze werd iemand die, aldus de verteller, niets van mannen wilde weten maar voor wie het vrouwenhart geen geheimen kende.
Haar eerste proeven nam ze met een arm meisje van wie de ouders, vrienden van Paulina, waren overleden: ze nam haar in bescherming en wilde haar koste wat kost laten trouwen. Dit huwelijk liep op een regelrechte ramp uit, maar het bood Paulina wel de gelegenheid om zich een autoriteit op het gebied van huwelijken te wanen.
Ook Melrosada heeft zijn hartstocht diep begraven nadat zijn grote liefde stierf toen hij vijfentwintig was. Paulina haalt alles uit de kast om die hartstocht vijfentwintig jaar later in hem te laten ontvlammen en te doen oplaaien. Haar missie is om hem aan haar vriendin Isabel te koppelen, en met succes, althans wat betreft de tekenleraar, die smoorverliefd wordt.
De bemoeienissen van Paulina en de ontmoetingen tussen Isabel en de verlegen en onhandige tekenleraar leveren grootse slapstick op, niet in de laatste plaats omdat de snobistische Isabel niets blijkt te zien in een betrekking met Melrosada:
Isabel had lang geleden tot een levensregel besloten. Ze was nog maar net achtendertig, en uitstekend geconserveerd. Er was nog vraag naar vrouwen als zij, al was het tegen een lagere koers, en ze was vastbesloten zich niet aan te bieden op de huwelijksmarkt als ze er niet flink op vooruitging; en die arme Melrosada leverde haar geen winst op, al was hij een ingoed mens. Maar voor zo weinig wilde Isabel geen huwelijksavontuur aangaan waar ze wellicht berooid uitkwam.
Melrosada’s hofmakerij mislukt hopeloos en hij besluit op een zondag naar de dierentuin te gaan ‘om de beesten een bezoek te brengen’. Kijkend naar de dieren trekt hij de conclusie dat hij een ‘tam konijn’ is: ‘Als ik een tijgerziel had, zou ik Isabel kunnen verleiden!’ zegt don Gaspar overtuigd; ‘maar ik heb de ziel van een dromedaris en ik draag de bult van mijn nietigheid op mijn rug: ik moet medelijden opwekken. En wie heeft er medelijden met mij?’ Het antwoord op die vraag volgt spoedig, waarna de belachelijkheid een nieuwe vorm aanneemt en tot grote hoogten stijgt.
Tijdens het lezen van Paulina Buxareu krijg je soms het idee dat De Sagarra zich vooral vrolijk lijkt te maken over de eigenaardigheden en de bescheiden hartstochten van de personages, waardoor de geschiedenis een ‘eenvoudige’ zedenkomedie had kunnen worden. Dit wordt echter getemperd door toedoen van de fijngevoelige verteller, die ondanks de sardonische beschrijvingen uiteindelijk Melrosada en vooral Paulina in bescherming neemt tegen de hoon van hun omgeving, culminerend in het naschrift waarin hij zijn ‘schuld’ bekent: ‘Moge Paulina’s schim me vergeven en erop vertrouwen dat deze regels uitsluitend zijn geïnspireerd door die heldere, rooskleurige en lauwe geest die bekend staat als sympathie.’ Ik vermoed dan ook dat De Sagarra aangaande zijn bovaristische heldin had kunnen verzuchten: ‘Ik ben Paulina Buxareu.’
Door het ingenieuze spel van De Sagarra ontpoppen Paulina Baxureu en Gaspar Melrosada zich aan het einde van het verhaal allesbehalve als middelmatige personages. Ze bereiken immers die staat die niemand bereikt of mag bereiken: het aards geluk. En zo beleeft Paulina op latere leeftijd het ‘engelachtige’ stadium die ze ten tijde van haar eerste liefde had meegemaakt:
Omdat niemand haar in haar gezicht durfde uit te lachen, begon ze zich steeds parmantiger als aanstaande bruid te gedragen: ze droeg lichte blouses en halsbandjes; ze wilde koketteren, en de arme dame zag er met de dag deerniswekkender uit. Ze straalde van genoegen: haar lichaam had wellicht aan bekoring ingeboet, maar haar ziel was die van een achttienjarig meisje.
En de sullige tekenleraar? ‘De arme don Gaspar Melrosada bood een nog treuriger aanzien: zijn vriend Puntí probeerde zijn dassengekte te temperen, maar hij trok zich niets van hem aan. In het pension werd de spot met hem gedreven, maar hij had het niet door: hij was zo voldaan, zo in zijn sas, dat hij zelfs details van zijn verkering onthulde.’ Ik heb de andere romans van De Sagarra nog niet gelezen, maar ik vermoed dat het een zinderende herfst gaat worden.
Johannes van der Sluis
Josep Maria de Sagarra – Paulina Buxareu. Menken, Kasander & Wigman. 198 blz. € 22,50.