Recensie: Louis Couperus – De verliefde ezel
In 2013 is het 150 jaar geleden dat Louis Couperus geboren werd. Daarom is het dit jaar Louis Couperusjaar. Reden voor Doeke Sijens en Coen Peppelenbos om het Verzameld werk van de schrijver te lezen van deel 1 tot en met deel 50. Vandaag deel 39: De verliefde ezel.
De maan is mijn nachtlamp
Tijdens de Eerste Wereldoorlog ontvluchtte Couperus graag de actualiteit en hij verdiepte zich dan in de antieke oudheid. Wel voelde hij zich gedwongen dit escapisme te verantwoorden. In de inleiding van zijn roman De verliefde ezel (1918) schrijft hij: ‘Sedert wij door middel van den Wereldoorlog tot de Middeleeuwen zullen terug keeren (..) keer ik persoonlijk maar in eens tot de Oudheid terug en schrijf u een echt ouderwetschen, ja antieken avonturenroman. (…) Ik hoop, dat ge mijne poging u iets anders voor te zetten dan novellistiesch opgevatte moderne oorlogsberichten zult waarderen en tevens goedkeuren (…).’ Hij gaf meteen ook toe dat hij De verliefde ezel had gebaseerd op De gouden ezel: Metamorfoses van Lucius Apuleius. Kenners van de antieke literatuur hebben eindeloos getwist over de mate waarin Couperus door dit boek van Apuleius is geïnspireerd. Om van De verliefde ezel te kunnen genieten is deze achtergrondkennis echter helemaal niet nodig, de roman is zonder die bagage onderhoudend en leesbaar genoeg.
Het decor van de roman vormt het oude Griekenland, waar de goden nog ferm op hun troon zitten. Aan het bestaan van heksen en tovenaars wordt niet getwijfeld. Wie niet kan geloven dat een man in een ezel (of een zwijn) kan veranderen zal De verliefde ezel al snel terzijde leggen. Hoofdpersoon van de roman is de jonge koopmanszoon Charmides, die in opdracht van zijn vader het land doorreist om stoffen en sieraden te verkopen. Charmides is een knappe en charmante vrouwenversierder, die daarbij ook nog eens snel verliefd wordt. Hij krijgt problemen als hij de avances van een verschrikkelijke heks afwijst en zij hem vervloekt: ‘Ezel, die je was en weêr worden zal, iederen keer, dat je ooit weêr verliefd zal worden op een ander dan mij, op een ander dan mij!’ Vrijwel meteen wordt haar vervloeking werkelijkheid. Als Charmides een mooie vrouw ziet en terstond verliefd wordt, verandert hij inderdaad in een ezel. Die eerste keer lukt het hem nog zich te ‘onttoveren’, de tweede keer zit hij veel langer aan zijn metamorfose vast. Daarbij verliest hij Charis, de beeldschone vrouw die zijn hart deze keer in vuur en vlam zette, vrijwel meteen uit het oog. Hij moet gruwelijke belevenissen doorstaan als lastdier bij een steengroeve en een graanmolen, voor hij haar terug vindt. Ondertussen is ook Charis door kwade geesten betovert, die er voor zorgen dat zij juist verliefd wordt op een ezel. Onbedoeld worden op deze manier Charmides en Charis in elkaars armen gedreven. Ook dan zijn de problemen nog niet opgelost, pas na een lange reeks ontvoeringen, ontsnappingen en toevallige ontmoetingen eindigt het verhaal positief.
Couperus heeft met duidelijk plezier aan dit verhaal gewerkt. De onwaarschijnlijkheid van een denkende ezel weet hij moeiteloos naar zijn hand te zetten, niet een keer valt Charmides uit zijn rol. Hij heeft gewoon een ‘diere-instinct’ naast zijn ‘menscheverstand’. Het verhaal is inderdaad ouderwets vlot geschreven, waarbij het ene spannende moment meteen gevolgd wordt door een nieuwe ontwikkeling. Niemand kan klagen dat Couperus in dit boek weer alleen maar aan taalkunst doet. Net als in Antiek toerisme ligt het accent op het vertellen van een pakkend verhaal. Dat er daardoor weinig ruimte overblijft voor het uitdiepen van de karakters is helemaal niet erg. Mooie beschrijvingen en geestige typeringen zijn namelijk royaal, bijna nonchalant, door de tekst gestrooid. ‘De maan was mijn nachtlamp,’ zegt een acrobate, dezelfde die danst ‘als een spiraal van geurwalm uit een geurvat.’ Teder worden de liefkozingen beschreven die Charmides van Charis ontvangt.
En hare handjes streelden mijn kop, gleden mijn oren langs, die zij wenschte heen en weêr te zien bewegen, het eene hoog-op, het andere hangende en dan weêr beurtelings het eene hangende, hoog-op het andere en zij lachte, hare lieve oogen diep in mijne oogen…
Het is bijna onvoorstelbaar met hoeveel gemak Couperus zich verplaatst in de wereld van betoveringen, hekserij, rovers en exotische landschappen en daarbij oog houdt voor de menselijke aspecten van zijn figuren.
Hoewel Couperus de hoofdredacteur van Het Vaderland had verzekerd dat De verliefde ezel geschikt was voor de ‘huistafel’ zijn een aantal passages behoorlijk gruwelijk. Zo worden tijdens een heksennacht ‘bezwijmde’ slaven verscheurd en hun ledematen in een kookpot gegooid.
En o afschuw, toen zij dansten rondom, hand aan hand, zag ik, dat zij dansten rondom drie tot aan het hoofd begraven kindertjes, die kreten en die sterven zouden die nacht…(..) De damp van den ketel woei naar de grond; de drie kinderkopjes zag ik, begraven tot de halsjes, bezwijmen…
De verliefde ezel is beslist geen sprookje, die kindertjes worden ook niet gered.
Doeke Sijens
Louis Couperus – De verliefde ezel. Volledige werken deel 39. L.J. Veen, Amsterdam/Antwerpen, 1994 (Oorspronkelijke editie Nijgh & Van Ditmar Uitgevers-Maatschappij, Rotterdam, 1918), 154 blz.
(Afbeelding omslag via de site van het Louis Couperus Genootschap, waarop een schat aan achtergrondinformatie staat.)