Recensie: Shira Keller – M
Iets van opluchting streek zijn voorhoofd glad
Vorige maand won Shira Keller de Academica Literatuurprijs voor het beste debuut met de roman M. Omdat we het boek nog niet hadden besproken alsnog een inhaalslag. Als dit echt het beste debuut is, dan staat het er niet goed voor met de Nederlandse literatuur.
M vind ik aan alle kanten een ergerlijk boek. Dat begint al bij de eerste zin: ‘Breekbaar als een ongekookte spaghettistengel staat mijn moeder op de wc-rand, op haar sokken.’ Moeder haalt uiterst geconcentreerd een kalenderblaadje weg en meteen weten we dat we hier als literair geschoolden te maken hebben met een roman over tijd. Die verwijzingen naar tijd, met zelfs torenklokken die stilstaan, blijven de hele roman terugkomen. Terug naar die moeder. Wie hangt nu een kalender op in de wc, op zo’n hoogte dat je er alleen staand op de wc-bril bij kan? De moeder van Leah Rosenberg doet dat, zodat Leah kan schrijven dat ze daar breekbaar als een ongekookte spaghettistengel staat. Een lelijk beeld. Wellicht heeft er eerst gestaan dat ze breekbaar was als een spaghettistengel. En daarna zei een redacteur: ‘Maar als je een spaghettistengel kookt, dan is hij niet breekbaar meer.’ Vervolgens is er een ongekookte spaghettistengel van gemaakt, want die breken. ‘Maar,’ had de schrijfster tegen kunnen werpen, ‘spreek je nog wel van een stengel als spaghetti gekookt is of heb je dan te maken met een spaghettisliert?’ Ik blijf dus al hangen op de eerste zin en dan volgen er 140 bladzijden onmachtig proza.
Leah Rosenberg is beeldhouwer en haar ster is rijzende al weet ze niet goed waarom. ‘Ik zou me afzetten tegen stromingen waar ik bij god niet weet wat ze inhouden en die me bovendien geen hol interesseren.’ Een paar bladzijden later filosofeert ze over het maken van een ‘niet-beeld’ en blijkt ze toch iets van de kunsthistorie af te weten: ‘Ik moet denken aan het zwarte vierkant van Malevitsj. Pretentieuze onzinkunst.’ Omdat ze in een artistieke dip zit vraagt haar galeriehoudster of ze een zelfportret maakt. Dat wordt een geschreven zelfportret waarin een traumatische ervaring uit haar jeugd nader wordt uitgewerkt: ze is verliefd geworden op een leraar, maar die maakte het uit om bij zijn gezin te blijven en verzoop zich daarna in de vijver waar ze vroeger altijd romantisch zaten.
Keller construeert dit verhaal waarin alles een zwaarwichtig literair belang krijgt. De leraar is een leraar klassieke talen die de leerlingen meeneemt naar Elektra. Alles moet bezwangerd worden met een nogal voor de hand liggend beeld. Zo is het atelier van Lea is ‘een mausoleum’, vol dodenmaskers. Ja, we weten nu wel dat het boek over tijd en sterfelijkheid gaat, maar het moet voortdurend benadrukt worden? ‘Ik heb het geheugen van een mossel als het om getallen gaat. Dagen, maanden, jaren – ze drijven als zeewier aan me voorbij.’ Bij de stilstaande torenklok begint ze te mompelen. ‘”Het is geen vijf voor elf,” mompel ik.’ Als ze de volgepakte provisiekast van oma inspecteert, vervalt ze in retorische vragen: ‘Had mijn oma de houdbaarheidsdata op de flessen en blikken, getallen die verwezen naar een verre, verre toekomst, op zichzelf betrokken? Had ze gedacht met de kolossale hoeveelheid provisie haar eigen houdbaarheidsdatum op te schroeven?’
Ik vind de taal van Shira Keller lelijk. Ik gruw van de volgende zin: ‘Mijn opa en oma lazen, en de voorkamer was gevuld met een stilte van het soort dat ik veel later zou herkennen in de concentratiekampen bij München.’ Ik gruw van een zin vol potsierlijk taalgebruik, net na een passionele kus: ‘”Leaaah!”bracht hij uit. Het was als de schreeuw van een wolf, een hartverscheurend “wee mij!”.’ Ik gruw van modieus taalgebruik: ‘Iets van opluchting streek zijn voorhoofd glad.’ Ik gruw van de loze, zogenaamd veelbetekenende herhaling:
Waar het grind zich als een voet uitspreidt [ook al niet een gelukkig beeld, CP] langs de oever van het meer staat een bankje.
Het bankje.
Het moet dit bankje geweest zijn, maar het ziet er anders uit dan in mijn herinnering. Het is een donker, klein, lelijk bankje.
Nog erger wordt het in de piepkleine tussenhoofdstukjes, waarin quasi-diepzinning gereflecteerd wordt:
Niets, maar dan anders. Er is een fundamenteel verschil tussen niets en niks. Niets verwijst naar dat specifieke iets, zwanger van belang; niets kan hartzeer uitdrukken, haat, verdriet. Niks, niks is de wegwerpvariant van niets; minder nog dan niets. Niks is van het soort niets dat er eigenlijk niet toe doet.
Ik vermoed dat er betere debuten waren.
Coen Peppelenbos
Shira Keller – M. Podium, Amsterdam. 144 blz. € 16,50.
Ook gelezen, en gegruweld. Ik vond het in de trein naar Amsterdam, las het en legde het weer in de trein toen ik terug naar Gent reisde. Toch verdient het lof, iemand die zo humorloos en pretentieus schrijft als deze auteur. Misschien zijn dat de maatstaven van de jury wel: jezelf serieus nemen en nooit lachen.