Column: L.H. Wiener – Memento mentor
Memento mentor
Als mentor was ik slecht op school, zonder meer. Het als een boekhouder moeten bijhouden van de resultaten van een gehele klas, om dan in individuele gevallen tijdig ‘aan de bel te trekken’, dat lag mij niet. Meer belangstelling wekten bij mij de outsiders. Het type van de hoogbegaafde, maar in sociaal opzicht kwetsbare leerling, onveranderlijk een jongen, die op de meeste andere scholen gepest zou worden en opgeruimd, zoals dat ook in de dierenwereld onverbiddelijk gaat. Maar op mijn ‘lief en leedschool’ werden deze buitenbeentjes door de andere leerlingen – binnen de grenzen van het menselijk tekort – redelijk gespaard. Hun autisties gehalte was doorgaans fors en het betrof meestal een zogeheten bèta.
Hoogbegaafde leerlingen scoren bij idioomoverhoringen vaak opmerkelijk laag. Hier is ‘onderzoek naar gedaan’ en het schijnt dat al die duffe rijtjes woorden hun aandacht en concentratie niet kunnen prikkelen. In extreem getalenteerde gevallen wordt het instituut school in zijn geheel als saai en geestdodend ervaren en bestaat het gevaar van ‘onderpresteren’ waardoor de in dit opzicht tekortschietende onderwijsinstelling een dergelijke leerling niet zelden zonder getuigschrift moet loslaten.
Een goed boekhouder ben ik dus nooit geweest, maar als zaakwaarnemer voor een wankel maar uitzonderlijk talent, heb ik enkele keren mijn sporen verdiend.
En dat wil ik weten ook.
Het ging hierbij dan om een hoogbegaafde leerling uit de derde klas, die reddeloos verloren stond op basis van het naderende rapport en daarmee het vakkenpakket op maat, dat in het vierde leerjaar op hem lag te wachten zou missen, met ‘alle gevolgen van dien’. Wat te doen met zo’n excellente kneus, die afgaande op zijn rapport eigenlijk van school zou moeten, om dan in een ander onderwijsmilieu zeker vermalen te worden? Niet tegenhouden dus en niet wegsturen, maar meenemen en behoeden. Geen rapport geven, maar een aai. Een modus vivendi verzinnen, ad hoc. En bovenal: fuck the system!
Hulde aan de docentenvergadering van het Stedelijk Gymnasium te Haarlem, die over een periode van dertig jaar mijn pleidooi voor uitzonderlijke clementie op basis van ‘bijzondere omstandigheden’ tot driemaal toe heeft gehonoreerd en een leerling, middels het ter zijde schuiven van een onbruikbaar rapport, bevorderde naar het volgende leerjaar. Om drie jaar nadien, driemaal, de hand te kunnen schudden van een glunderende stuntelaar, die slaagde met een eindexamenlijst van gemiddeld een negen, of hoger.
Twee van hen zijn later hoogleraar geworden. De derde heeft, om hem moverende redenen, toch liever zelfmoord gepleegd, maar voor die daad hoeft men niet hoogbegaafd te zijn en die beslissing valt dus buiten het bestek van dit vertoog.
L.H. Wiener