Interview: Arie Storm over De ongeborene (en over Anna Enquist)
In 2001 interviewde Gideon van Ligten Arie Storm over zijn boek De ongeborene. Een leuk gesprek omdat Storm aan het eind van het gesprek fragmenten moet beoordelen zonder dat hij de namen van de auteurs erbij krijgt. Er zijn ook foto’s gemaakt bij dat interview, maar die zijn tot dusver niet boven tafel gekomen. Gideon was, eerlijk is eerlijk, een beroerde fotograaf. Hij trilde te veel en maakte meestal maar een handvol foto’s. Allemaal bewogen. We kozen meestal de minst slechte. (CP)
‘Zonder ironie red je het niet’
– Arie Storm over vervelingsmomenten, Anna Enquist en Lulu Wang –
Evenals de hoofdpersoon in zijn laatste boek, is Arie Storm zowel leraar op een schrijversvakschool als schrijver. Zijn derde roman De ongeborene gaat over een schrijver die in de periode voor de geboorte van zijn kind een paar kleine gebeurtenissen doormaakt die samen interessant genoeg voor hem zijn om ze op te schrijven. Het is Storms eerste roman in de ik-vorm, waardoor de authenticiteit nog groter lijkt dan in zijn vorige romans. Een vergissing die, volgens Storm, te vaak gemaakt wordt.
Zijn woning herken ik direct uit De ongeborene. De tuin en het tuinhuisje van de buurman waar de hoofdpersoon in zijn laatste roman veel tijd doorbrengt, vind ik door de ramen achterin de woning. Veel wijst erop dat Storms fictie dichtbij de werkelijkheid blijft. Toch maakt de schrijver waar hij kan duidelijk dat de werkelijkheid in de roman een hele andere is dan die daarbuiten. In zijn debuut dacht iedereen de schrijver Willem van Toorn te hekennen in de romanfiguur Wim de Woede, dus schreef Storm in Bzzlletin dat Wim de Woede niet Willem van Toorn was. In De ongeborene moet de verantwoording de mogelijke verwarring al wegnemen: ‘Hoewel misschien een andere indruk wordt gewekt (mede ingegeven door de naam van de hoofdpersoon, die verrassend identiek is aan die van mij), is De ongeborene een werk van fictie, een werk dus van de verbeelding waarin de werkelijkheid uitsluitend – en ook nog eens door een kwaadwillende lezer – in een zwaar verminkte vorm terug te vinden is (‘een verre echo’).’ Die kwaadwillende lezer ben ik.
Waarom leg je zo de nadruk op het verschil tussen de werkelijkheid en je romans?
Op het moment dat er ergens ‘roman’ op staat, zou dat eigenlijk genoeg moeten zijn. Want dan heb je een afspraak met de lezer dat het misschien op de werkelijkheid lijkt, maar dat het dat niet is. Alleen dat blijkt vaak niet voldoende te zijn, vandaar dat ik het benadruk.
Bij De ongeborene komt daarbij dat ik zelf had bedacht dat er op de achterkant ‘een aangrijpend persoonlijk drama’ moest staan. Daarmee vertroebel ik het verschil zelf ook al. Zelf heb ik De ongeborene ook enigszins als een parodie opgevat. Het boek heeft de vorm van een hele persoonlijke bekentenis. Het is in de ik-vorm geschreven, het bevat dagboekfragmenten en auteurs komen er onder hun eigen naam in voor. Maar het is geen persoonlijke roman. Ik beschouw het echt als een parodie op dat genre. Waarmee ik niet wil zeggen dat het uiteindelijk niet een zekere ontroering weet te bewerkstelligen. Maar ik hecht dus erg aan het verschil tussen de kracht van de verbeelding en het persoonlijke.
Loop je niet de kans dat wanneer je zo vaak roept dat het niet waar is, mensen gaan denken ‘dan zal het wel waar zijn’?
Het is waar dat, als je schrijft dat alle personages uit de verbeeldingskracht zijn voortgekomen, iedereen gaat denken ‘wie is wie’. Ik zou het niet heel erg vinden als dat gebeurt, maar toch niet terecht.
Mijn boeken zetten altijd heel realistisch in en op een gegeven moment komt er iets surrealistisch in. Door een apart decor wordt het een aparte wereld, een aparte werkelijkheid. En dan gaat het door elkaar lopen, want een figuur als Anna Enquist bestaat echt. Ik citeer ook uit bestaande boeken van haar, of een open bron zoals Willem Alexander zou zeggen. De hoofdpersoon Arie Storm lijkt ook wel op mij, maar ik ben het niet. In De ongeborene leg ik daar zo de nadruk op vanwege het pasticherende karakter.
Ik ergerde me ook aan schrijversinterviews die alleen maar over de schrijver zelf gaan. Ik besef dat ik daarmee een zware druk op je schouders leg.
Nou goed, even over het boek dan. Je gebruikt ironie vaak als stijlmiddel in De ongeborene. Verstop je je daar niet achter? Zo ironiseer je de verlatingsangst van de hoofdpersoon, terwijl die juist zo oprecht lijkt.
Ik gebruik ironie ook niet om alles belachelijk te maken. Heel veel mensen hebben tegenwoordig ‘een emotie’. Maar ik vind dat je emoties moet wantrouwen. Je denkt dat je ergens door geraakt wordt, terwijl het in werkelijkheid toch iets ingewikkelder in elkaar zit. Ironie is een mooie manier om te laten zien dat je door een laag heen moet, om bij de echte emotie te komen.
De bedoeling is dat je aan het eind denkt dat het wel degelijk over dingen als verlatingsangst gaat, maar ik zou het verkeerd vinden als het daarmee begonnen was.
Je schrijft ergens dat we geneigd zijn om opvallende gebeurtenissen te onthouden en meer alledaagse te vergeten. Dat lijkt gemeend. Maar ook dat ridiculiseer je dan meteen weer door te schrijven dat het een dronkemanswijsheid is.
Ik laat zien dat emoties zo werken, in ieder geval voor de moderne, beschaafde mens van de eenentwintigste eeuw. Je weet zoveel en je hebt zoveel gezien. Daarom zit er altijd een zekere reserve in je voor van alles en nog wat. Zonder ironie red je het niet.
En je hebt gelijk dat zo’n uitspraak over kleine dingen gemeend is. De geboorte van een kind is een kleine privé-aangelegenheid, maar het is ook iets groots. Vooral omdat het je leven compleet verandert. Wat ik geprobeerd heb om te doen is om de ironie te gebruiken tegen de angst voor verandering. Daarom kan zo’n opmerking ook pas tegen het eind van het boek worden gemaakt. Als de hoofdpersoon dat aan het begin had gezegd, dan gaat hij heel erg gemotiveerd naar die kleine dingen op zoek. Ik wil juist de afweermechanismen laten zien. Er zitten in het begin ook heel veel citaten uit andere boeken in, dat is een afweerscherm. Er gebeurt iets emotioneel heel belangrijks in mijn leven en dan kijk ik of ik het met literatuur de baas kan. Dat kan natuurlijk niet. Aan het eind valt dat scherm weg.
Daarbij vind ik dat een boek de lezer niet mag vervelen. Daarom wordt mijn boek gedragen door een geestige stijl. Mijn boek lees je door zonder vervelingsmomenten. Het is daarom ook snel gemonteerd in korte hoofdstukken.
De beïnvloeding van de boeken van Gerard Reve op jouw schrijven wordt nogal eens opgemerkt door recensenten. Is dat terecht?
Max Pam begon er maar weer eens over. Hij citeerde een hele lange zin uit mijn boek en hij haalt daar Reve bij. Ik heb bij die lange zinnen geen moment aan Reve gedacht, maar vanaf Hémans duik is er altijd wel één recensent die Reve erbij haalt, dus er zal wel wat van waar zijn.
De hoofdpersoon in De ongeborene raakt opgesloten in het gezinsleven. Daarom heb ik het decor ook heel klein gehouden. Die lange zinnen zijn er om je ook in de stijl gevangen te nemen. Het zijn vaak ook cirkelredeneringen. Het had het praktische doel om het claustrofobische element te benadrukken. Als ik ze op een technische manier bekijk dan vind ik het meer lijken op Proust dan op Reve. De structuur van de roman lijkt niet op Reve. Die vertelt zijn verhaal toch rustiger en meer van A tot Z, terwijl mijn boek toch experimenteler is door onder meer verschillende vormen en het opnemen van videohoesteksten. Als je in Nederland algemeen beschaafd Nederlands schrijft met een ironische ondertoon dan roept iedereen gelijk ‘Reve’. Maar ik ben niet beledigd als ik word vergeleken met Reve, hoor.
Over die verschillende vormen. Tegen het einde wordt het verhaal verteld in dagboekfragmenten. Waarom die verandering?
Op een gegeven moment begint de hoofdpersoon korte aantekeningen te maken, omdat wanneer de schoonmoeder en zwager van de hoofdpersoon bij hem in huis zijn getrokken dan kan hij niet meer goed schrijven. Hij kan alleen wat korte kreten en geheugensteuntjes opschrijven. Dan zijn ook die lange zinnen verdwenen.
Het tempo van het boek gaat daardoor ook meteen omhoog. Dat is natuurlijk het technische aspect. Ik begin vrij breed met het opzetten van het decor en de situatie en de stijl is ook uitgesponnen. Tegen de tijd van die dagboekaantekeningen wordt het steeds strakker en zitten er geen bespiegelingen in.
En de hoesteksten van science fiction-videobanden?
Dat zijn goeddeels ‘ready mades’. Daarin zie je ook weer het spel tussen fictie en werkelijkheid. Ik vond het leuk om te laten zien wat voor onzin je elke dag over je heen krijgt. En ik vond het ook aardig om tegenover die droogkomische claustrofobie van de hoofdpersoon als contrast het heelal te zetten.
Was je niet bang dat het contrast met de kosmos een clichébeeld op zou leveren?
Ik ga clichés niet uit de weg, omdat ik denk dat ik me er met mijn stijl wel uit red.
Hoewel het natuurlijk fictie is, wek je toch op z’n minst de indruk dat er mensen uit je directe omgeving in je boeken voor komen. Hoe reageert je omgeving op je boeken?
Voor mijzelf zijn het twee totaal verschillende dingen en mijn vriendin begrijpt dat wel. Mijn schoonmoeder heeft, toen ze las dat ze erin voorkwam, besloten dat ze het niet wou lezen. Als mensen er al over klagen, dan is het omdat ze er niet genoeg in voor komen. Voor mijn studenten is het meteen een goede les: alles gebruiken wat je gebruiken kan. En daarbij leer ik ze dat op het moment dat je ergens over schrijft, moet je er niet meer middenin zitten. Je moet afstand hebben om de tragische en komische aspecten in een juiste verhouding te zien.
In De ongeborene geeft de hoofdpersoon die leraar is aan een schrijversvakschool een cursus Enquist-proza, waarin genadeloos een elftal kenmerken van het werk van Anna Enquist word besproken. Verheug je je al op het komende boekenweekgeschenk?
Nou, Anna Enquist hoeft die cursus niet meer te volgen. Zij beheerst dat proza tot in de puntjes. Maar het wordt nog een hele klus om al die kenmerken in een beperkt aantal bladzijden te krijgen. Helemaal omdat breedsprakigheid wel typerend is voor haar.
Maar ik sta niet te springen dat zij het boekenweekgeschenk schrijft. Het is ter propaganda van het Nederlandse boek en ik heb altijd begrepen dat het om het Nederlandse literaire boek ging. En daar is nu geen sprake van. Je koopt straks een boek en je krijgt er vermoedelijk een flutproduct bij. Daar gaat denk ik geen propaganda van uit.
Bij Rushdie was de kritiek dat het te hoogdrempelig zou zijn en veel van die geschenken zullen ook ongelezen in de boekenkasten zijn verdwenen. Maar dan staat er tussen al die Enquist-boeken tenminste één Rushdie. Wellicht dat later iemand dan nog denkt na al die boeken van Enquist nu maar eens wat anders proberen.
Je geeft les op een schrijversvakschool. Heeft dat al grote schrijvers opgeleverd?
In september of oktober komt er een boek uit van Christiaan de Wachter, een Belgische jongen, en die heeft bij mij les. Maar het succes van de schrijversvakschool bestaat er voornamelijk uit dat de mensen op die school beter gaan schrijven. En dat doen ze allemaal naar verloop van tijd. Al wordt het gros van die schrijvers nooit uitgegeven.
Ik heb een paar fragmenten uitgekozen van beroepsschrijvers. Zou je, zonder dat je de namen van de desbetreffende schrijvers vooraf krijgt, de fragmenten willen becommentariëren en beoordelen zoals je dat bij stukken van je leerlingen doet?
Ja hoor, al neem ik daar bij mijn studenten wat meer tijd voor. Daar ga ik heel serieus mee om.
Als eerste fragment geef ik hem een stuk uit De geschiedenis van mijn kaalheid van Marek van der Jagt. Tot mijn teleurstelling herkent hij het vrijwel direct.
Wat je ziet bij Grunberg – want laat er geen twijfel over bestaan dat Grunberg Van der Jagt is- zijn de herhalingen en het banale. En hij heeft ook altijd dat prekerige, het zit haast tegen wandtegeltjesproza aan. Hij is het uitleggen soms al bijna voorbij.
De fragmenten die volgen herkent hij niet, al doet hij wel pogingen. Het weerhoudt hem er gelukkig niet van een eerlijk commentaar te geven. Bij een stuk uit het laatste boekenweekgeschenk, Woede van Salman Rushdie:
Wat ik mijn studenten altijd leer is om in scènes te schrijven en ik vind dit erg uitleggerig. Is het niet van Carry Waalderbos ofzo? Het is in ieder geval geen proza waar ik steil van achterover sla. Het is iets te essayistisch, wat mij betreft.
Nadat hij heeft gehoord dat het stuk van Rushdie is, verzucht hij:
‘Ach, als hij bij me in de klas zat, zou ik het niet direct opgeven hoor.
Ondanks dat hij er in De ongeborene een aantal keer uit citeert, herkent hij het derde fragment niet als een fragment uit Het geheim van Anna Enquist.
Het lijkt op Enquist, maar daar is het te grappig voor. Verder zit er teveel museumtaal in en wordt elk zefstandig naamwoord voorzien van een kleur.
Niet gestoord door de misser bij Enquist, gaat Storm door met raden. Zo krijgt Lulu Wang bij een fragment uit Het Lelietheater een compliment waar normale stervelingen niet eens van durven dromen.
Is het van Kafka of Slauerhoff?
Om het vervolgens, geschrokken van zijn eigen uitspraak, weer enigszins te nuanceren:
Ik moet aan Kafka denken, omdat het wat allegorisch is. Al zijn er wel woorden die je niet bij Kafka terug zal vinden. Ik vind het encyclopedisch, maar zeker niet slecht.
Blij dat het testje is afgelopen, leunt Storm achterover, om lachend te besluiten:
Zoals ik al zei, bij m’n studenten ga ik wat bezonkener te werk.
Gideon van Ligten