Recensie: Ariëlle Kornmehl – Wat ik moest verzwijgen
Een gruwelijke patstelling
Voor haar roman Een stille moeder ontving Ariëlle Kornmehl (1975) de Boekdelenprijs 2011 voor het beste leesclubboek. Haar nieuwe roman Wat ik moest verzwijgen is opnieuw een ‘good read’. Het boek is gebaseerd op verhalen die de grootmoeder van de schrijfster vertelde over de vervolging en de onderduik.
De vader van Jet verhuurt een groot aantal panden in de Amsterdamse binnenstad. De broer van een van zijn huurders wil zijn dochter kort na de Duitse bezetting wel laten onderduiken. Ze is blond en kan zo voor een dienstmeid doorgaan.
Ze moest wel aan het werk wennen, daar hadden ze zelf iemand voor in huis gehad – ze had nooit een stofdoek vastgehouden. De moeder van Jet had hun huishoudster een paar dagen voor vertrek gedag gezegd, ze zouden ‘op vakantie gaan’.
Jet heeft voor de hardhorende drukker Henk twee verrassingen meegenomen. Een schilderij van Degas, voorstellende een danseres met vurige ogen getiteld Tini in Paris en haar vriendje Mischa, een vluchteling uit Duitsland. Het schilderij gaat aan de muur in de woonkamer en Mischa krijgt tegen wil en dank een matras in de kelder. ‘Onder de grond is heel dichtbij, dacht Jet.’
Het leven kabbelt redelijk zorgeloos voort. Henk en Jet vermaken zich kostelijk met de roddels die in de buurt de ronde doen. Hij zou er een relatie op na houden met zijn piepjonge huishoudster. Maar in het voorjaar waait er een andere wind. De buurman is er eentje ‘uit de verkeerde hoek’. Hij gaat in uniform naar zijn werk – hij registreert geroofde kunst. Dankzij kunst sterven we niet aan de waarheid, laat hij Jet en passant weten. Mischa komt maar hoogst zelden uit de kelder en Jet houdt zich gedeisd. De situatie wordt past echt hachelijk als de getrouwde buurman Van Keulen een oogje op het jonge dienstertje laat vallen.
Hij weet wie ze is, en maakt schaamteloos misbruik van de situatie. Wanneer hij zin in haar heeft, moet ze klaarstaan. Hij maakt haar duidelijk dat ze in een positie verkeert waarbij ze maar beter haar mond kan houden. Een gruwelijke patstelling die uiteindelijk uitmondt in een zwangerschap en de geboorte van een jongetje: Otto. Met een smoesje neemt Van Keulen het kind op in zijn gezin. Kornmehl laat in dit gedeelte van het boek heel knap zien hoe Jet ook sympathie, of sterker nog een vreemd soort gevoel van liefde voor Van Keulen voelt. Ze doet haar best om die gevoelens, een soort Stockholmsyndroom, te verdringen, maar dat lukt haar niet best. In elk geval zal ze het nooit uitspreken. Dit is een van de zaken die ze moet verzwijgen. Voor een romancier een geweldig gegeven: een NSB’er die een Joods kind gaat grootbrengen.
Uit veiligheidsoverwegingen ontfermt Van Keulen zich ook over het danseresje Tini. Kornmehl kaart hiermee het tot op de dag van vandaag heikele thema van de roofkunst aan, met een enkel voorbeeld, zoals het hoort. Af en toe, wanneer ze door Van Keulen weer gesommeerd wordt, kan ze in diens woonkamer een blik op het schilderij werpen. Tini die haar aanmoedigt om vooral vol te houden. ‘Het leven op het doek en in een boek, noemde haar vader het leven dat mooier was dan de werkelijkheid.’
Een waarachtig maar wrang grapje van de schrijfster. Kornmehl geeft ook nog maar weer eens aan dat er niet zoiets bestaat als ‘de Joden’.
Regelmatig had ze haar vader over die buitenlanders gehoord, gevluchte Joden uit Duitsland en Polen die hun taal niet spraken. Ook op de Nieuwendijk had hij ze al zien slenteren, hij had Jet ervoor gewaarschuwd: met dat soort mensen moet je niet in aanraking komen. Tenslotte waren zij Groningers, echte Nederlanders.
De liefde voor Mischa is een kwestie die ze dus voor haar ouders moet verzwijgen. Zijn permanente verblijf op de matras in de kelder, omringd met Russen (romans) die Henk van de drukkerij heeft meegenomen, is welhaast een metafoor voor de verborgen liefde. Daar wemelt het in deze roman van. Met Henk en Van Keulen heeft ze afgesproken dat Jet niemand zal vertellen over de herkomst van kleine Otto. Het kind zelf mag het al zeker niet vernemen. Wanneer het maar mogelijk is gluurt ze over de heg naar het spelende jongetje. Van Keulen blijkt een liefhebbende vader. De paradox die voor velen maar nauwelijks te behappen is, die men eigenlijk niet waar wil hebben: ook monsters kunnen een menselijke kant hebben.
Mischa klaagt steeds vaker. Hij geeft Jet de schuld van het feit dat ze hem heeft meegenomen. Er moet in zijn ogen toch een alternatief zijn. ‘Waarop Jet steevast knikte en venijnig ‘de brandstapel’ antwoordde. Ze vond het vreselijk, ze had medelijden met zijn bestaan, maar ze had zich voorgenomen daar niet aan toe te geven. Ooit zou het voorbij gaan.’
Als de hoop al bijna helemaal is vervlogen, komt er toch nog een einde aan de oorlog. Mischa sterkt aan in een ziekenhuis en Jet gaat terug naar Amsterdam, in sleetse kleren. In plaats van een riem heeft ze een rafelige touwtje om haar rok op te houden. Het rafelige touw als metafoor voor het dunne draadje van de hoop dat haarzelf bijeenhoudt. Ze gaat naar het CS om naar de lijsten te kijken van omgekomenen. Bij haar ouderlijk huis wordt ze weggestuurd.
Ze verzochten haar te verdwijnen bij hun voordeur, ze hadden niets met haar te maken, en die familienaam zei ze ook niets. Ze woonden hier intussen al een paar jaar. Als ze zou blijven staan, zouden ze de politie roepen.
Een enkel voorbeeld van hoe het velen verging. De schandelijke ontvangst van de weinigen die terugkeerden uit kamp of onderduik. Eigenlijk had men er niet meer op gerekend. Denk ook eens aan de absurde regeltjes-zijn-regeltjes-politiek van de gemeente Amsterdam. Over de jaren dat huizenbezitters in een kamp hadden gezeten, moest alsnog erfpacht worden betaald. In de jaren vijftig is dat enigszins herzien. De boeterente werd kwijtgescholden.
Terug naar Wat ik moest verzwijgen. Jet wil het liefst weer naar Henk en haar Otto bij de buren. Van Keulen komt er genadig af met een boete. ‘Hij deed immers alleen maar de administratie van kunst.’ Maar Henk vindt dat ze een eigen leven moet opbouwen. Toen begon voor Jet de ellende pas echt. Ze zag haar kleine mannetje nooit meer.
Nogal abrupt wordt in deel twee, we spreken inmiddels over 1975, ene Collins geïntroduceerd, kunsthandelaar te New York, getrouwd met een bazige Joodse vrouw. Hij zat in een taxi toen een jonge vrouw werd aangereden. Op een of andere manier voelt hij zich verantwoordelijk. Hij gaat regelmatig bij haar op bezoek. Er ontstaat een vertrouwensband, een liefde die een levenlang zal duren. Al trouwt de vrouw en krijgt kinderen en blijft Collins bij zijn gezin, bang voor zijn positie bij het veilinghuis waar zijn schoonfamilie voor heeft gezorgd. Ook Collins moet zaken verzwijgen. Zijn affaire en ook zijn afkomst en het feit dat hij jarenlang is gepest als zoontje van een zwarthemd. Collins is uiteraard Otto.
Met angst en beven vrees je dat alle stukjes op z’n plaats gaan vallen. Dat er een tranentrekkende hereniging op komst is. Kornmehl weet die valkuil vakkundig te omzeilen. Ja, zijn biologische moeder duikt op, net zo als het schilderij van Degas, maar net even anders dan verwacht.
In deel drie nemen we weer een grote sprong voorwaarts. Ene Romi staat haar oma bij in haar stervensuren. Die oma blijkt Jet te zijn, die haar grote geheim aan haar kleinkind vertelt. Het roept veel vragen op, maar Romi realiseert zich, heel volwassen, heel gerijpt, dat ze misschien niet alles hoeven te weten, omdat ze al zo lang zonder het geheim hebben geleefd. Kornmehl beschrijft het stervensproces middels het zich ontzeggen van voeding en vocht gloedvol, dicht op de huid. Je zou haast denken dat ze dit zelf heeft meegemaakt.
‘Ik weet niet hoe lang het nog gaat duren,’ zei haar oma, ‘wat denk jij?’ Romi glimlachte. ‘Ik heb er geen verstand van, oma, ik doe dit ook voor het eerst.’
Wat gaat Romi doen met de van oma opgedane kennis? Ze zal toch niet? Ja hoor, ze gaat in deel vier naar New York. Maar happy Hollywood blijft gelukkig uit. Het open einde maakt de abrupte overgangen meer dan goed. Wat ik moest verzwijgen is echt een ‘good read’.
Guus Bauer
Ariëlle Kornmehl – Wat ik moest verzwijgen, Cossee, Amsterdam. 240 blz. € 18.90