Recensie: Louis Couperus – Met Louis Couperus in Afrika
In 2013 is het 150 jaar geleden dat Louis Couperus geboren werd. Daarom is het dit jaar Louis Couperusjaar. Reden voor Doeke Sijens en Coen Peppelenbos om het Verzameld werk van de schrijver te lezen van deel 1 tot en met deel 50. Vandaag deel 43: Met Louis Couperus in Afrika.
Ik zwem hier in louter romantisme
Met een groot gevoel van opluchting ging Couperus in de herfst van 1920 voor het eerst sinds vijf jaar weer op reis. Hij had een opdracht van de Haagse Post gekregen om rond te reizen in Noord-Afrika en hier verslag van te doen. Zijn verblijf zou zes maanden duren, van november 1920 tot mei 1921. Het is onduidelijk waarom Couperus Afrika als reisdoel koos. In 1915 had hij nog stellig beweerd meteen na afloop van de oorlog weer naar Italië te willen vertrekken. Waarschijnlijk is het gebied gesuggereerd door de hoofdredacteur van de Haagse Post, die Couperus ook de opdracht gaf niet alleen over zonsondergangen te schrijven maar ook de praktische kant van reizen te belichten. De twintig feuilletons verschenen naderhand in boekvorm onder de titel Met Louis Couperus in Afrika (1921).
Couperus voelde zich moe, ziek en ongeïnspireerd toen hij Den Haag verliet. Maar al in de eerste reisbrief merk je al iets van reislust, van een verlangen naar nieuwe vergezichten. Algiers is misschien niet zijn gedroomde reisbestemming, hij begint wel meteen met enthousiasme de stad te beschrijven.
Ik zwem hier in louter romantisme. Goed, Algiers is een Fransche stad, maar tusschen al dit Fransche koloniale is de oorspronkelijke lokale kleur zoo ongerept en prachtig behouden als speurende artistenzin maar kan wenschen. Bedenk toch, Algiers was eenmaal, in vroeger eeuwen, een zeeroversstaat: is er iets romantischer denkbaar dan een Staat van zeeroovers?
Hij loopt verwonderd over de markt, gaat naar een moskee en bezoekt op een avond een bruiloftsfeest. Ook schrijft hij over buikdanseressen en prostituees, steeds gevoelig voor kleuren, geluiden en stemmingen.
Eerst verkent Couperus de stad, daarna maakt hij een aantal autotochten in de buurt. Vanuit zijn auto observeert hij de bittere armoede van het platteland. Na een aantal weken vertrekt hij naar meer afgelegen steden als Constantine en Biskra. Logeerden ze eerst in luxe hotels, de accommodatie die het echtpaar hier vindt, is veel minder comfortabel. Couperus klaagt echter nooit, steeds vindt hij wel iets om lyrisch over te zijn. Wel ergert hij zich aan de wreedheid waarmee dieren behandeld worden. Voor de rest beschouwt hij alles wat hij ziet en meemaakt met grote mildheid. Misschien was dit het gevolg van de vermoeidheid die hij voelde na vijf jaar te hebben gewerkt ‘als een neger in de tuinen der Nederlandsche tale.’
Het zijn vooral de bezoeken aan geheimzinnige oases als Chetma en Sidi-Okba of de afgelegen grensplaats Touggourt die hem inspireren tot prachtige beschrijvingen.
De witte maan rees in een blauwen, neen, zilverwitten hemel, bepoeierd met witte, zilveren sterren. De Melkweg was een breede sluier over de aarde, als een witte, zilverig gelooverde mousseline uitgestrooid. Een nevel van wit licht dreef om, en in dien nevel rees de witte, Arabische stad. Zoowel de antieke arkaden als de moderne maar wit Arabische bogen van het officierenkwartier.
De natuur, de islamitische tradities en eeuwenoude begraafplaatsen imponeren hem zeer. Dan reist hij verder naar plaatsen uit de antieke oudheid als Timgad en Carthago. Hier voelt hij zich onmiddellijk thuis en het kost hem geen enkele moeite de ruïnes weer tot leven te brengen. Hij herkent zich in een opschrift dat hij aantreft in Timgad: ‘Te jagen, te baden, te lachen, te spelen (álle spel, ook dat der liefde): dat is leven!’
Met Louis Couperus in Afrika heeft nooit veel aandacht gekregen. Met haar boek Een dandy in de Oriënt (2009) heeft José Buschman hier verandering in gebracht. Zij heeft de inhoud en de context van het reisverslag zorgvuldig gedocumenteerd. Ook brengt ze de zaken in kaart waarover Couperus niet schreef: de politieke situatie en de vrouwenonderdrukking. Zij verbaast zich over het feit dat Couperus nergens jongensbordelen noemt, die zich toch ook in Biskra bevonden en die hij zeker moet hebben opgemerkt.
Haar boek is tobberig, terwijl de brieven van Couperus juist goedgehumeurd zijn, vol kleur en sfeer. Waarschijnlijk heeft hij opzettelijk ellende en treurigheid vermeden. Hij was tenslotte ‘ziek van de krakende wereld.’ Ook al was hij politiek dan minder alert dan andere bezoekers, niemand kon impressies schrijven zoals hij.
En dan neem je het electrische treintje, dat je van Tunis over den smallen dijk heen door het meer van Tunis voert en denk je even aan de Venetiaansche lagune, want daar heeft dit zouten meer wel iets van (..): de mat irizeerende watertint, de zilte en even wat visschige uitwademing van stilstaande plas en zeewier, terwijl niet Venetiaansch, maar wel curieus zijn de duizenden waterhoenders, die hier ongestoord, want niet zeer eetbaar, tieren in en om deze meerlagune, en de aalscholvers, die elk op een paal gezeten (..) zich het air geven van een symbolischen of heraldieken adelaar.
Het schijnt dat Couperus bij zijn terugkomst in Den Haag tegen de baas van de Haagse Post heeft gezegd dat hij uitgeschreven was. Maar uit de energieke brieven die hij in Afrika schreef blijkt dit echt nog niet.
Doeke Sijens
Louis Couperus – Met Louis Couperus in Afrika. Volledige Werken Louis Couperus 43. L.J. Veen, Amsterdam/Antwerpen, 1995 (Oorspronkelijke uitgave: N.V. Drukkerij Jacob van Kampen, Amsterdam, 1921), 158 blz.
(Afbeelding omslag via de site van het Louis Couperus Genootschap, waarop een schat aan achtergrondinformatie staat.)