Essay: Johannes van der Sluis over Zo is de wereld van Pio Baroja
Portret van een ontheemde vrouw
De verbeelding van de vrouw in de Europese kunsten beleefde vermoedelijk een hoogtepunt van de tweede helft van de negentiende eeuw tot aan het einde van het interbellum. Geen treffender portretten van vrouwen dan in de schilderkunst van die periode. Denk wat Nederland betreft aan de vrouwen van Isaac Israëls, Breitner, Van Gogh, Jan Sluijters en Kees van Dongen. Hun portretten van vrouwen geven blijk van een diepgaande studie van het uiterlijk en de psyche van het vrouwelijk wezen. Als het om de Nederlandse literatuur gaat, is er minder keus; misschien kan men alleen terecht bij Louis Couperus. In de eerste plaats zijn het de negentiende eeuwse Franse schrijvers geweest – ook de Russische schrijvers, maar iemand als Toergenjev was tamelijk Frans geörienteerd – die gestalte wisten te geven aan sublieme en vaak elegante vrouwelijke personages. De Maupassant, Flaubert, Balzac, Zola, Mérimée en Stendhal, allen beheersten dit métier. In de tweede helft van de twintigste eeuw lijkt het nagenoeg verloren te zijn gegaan, zelfs in Frankrijk. Fantasieën te over, maar de vrouw zelf is als het ware buiten het bereik van mannelijke kunstenaars en literatoren gekomen.
De negentiende eeuwse kunstenaar-bohémien werd wellicht door vrouwen gefascineerd omdat zij, afgezien van amoureuze interesse, in tegenstelling tot de man te maken had met vele restricties, en waar sprake is van restricties, is de wil tot normdoorbreking nooit ver weg; verveling, gebrek aan liefde, vrijheidsdrang, wellust, et cetera, in de burgerlijke samenleving, waarin de vrouw geacht wordt haar passies te beteugelen cq onderdrukken, wordt het verlangen naar uitspattingen groter. Ook nadat de vrouw ‘gevallen’ was, misschien juist als ze was gevallen, werd ze opgevangen door de bohémien-kunstenaar, die haar in zijn armen sloot. Het bondgenootschap tussen hen kristalliseerde zich in Gustave Flauberts uitspraak ‘Ik ben Madame Bovary’.
De Spaanse roman Zo is de wereld (1912) van Pio Baroja (1872-1956), onlangs uitgegeven door de sympathieke uitgeverij Menken, Kassander en Wigman, is zo’n portret van een gevallen vrouw, of misschien is het beter om te spreken van een verloren vrouw. Het was mijn eerste kennismaking met deze auteur – ik dacht dat Baroja een Spaanse wijn was. In het nawoord refereert vertaler Frans Oosterholt aan een andere roman van Baroja waarin net als in Zo is de wereld een vrouw centraal staat. Nu bedenk ik me dat in de Spaanse literatuur van eind negentiende, begin twintigste eeuw eveneens veel vrouwen een hoofdrol spelen. Oosterholt: ‘In Stad in de mist beschrijft hij [Baroja] het emancipatieproces van een jonge vrouw, María Aracil, dat uiteindelijk strandt omdat ze ‘niet sterk genoeg [is] om immoreel te zijn.’ Die opmerking van Baroja deed me denken aan de huidige ‘sletvrees’-discussie; een ‘slet’ zou omschreven kunnen worden als een vrouw die niet sterk of kundig genoeg is om het maatschappelijke spel te winnen. Ook in Zo is de wereld was er een passage over de Spaanse macho-cultuur die wederom aan deze nogal treurige discussie herinnert:
Het valt hier goed te merken dat de mannen geen enkele achting hebben voor vrouwen. Ze praten over vrouwen als over huisdieren.
Zo kun je regelmatig iemand horen vragen: ‘Hoe is die vrouw?’
En dan krijgt hij als antwoord: ‘Het is een hete teef.’
Desondanks wordt er hoog opgegeven van de Spaanse hoffelijkheid.
Baroja toont dat er ook ‘hete teven’ zijn, een groot verschil met ‘sletten’ denk ik, maar tot zover de sletvrees-discussie. De dame die aan het woord was, degene die zich beklaagde over het respectloze karakter van de Spaanse man, is een gescheiden Russische vrouw, Sacha. Aan haar vriendin Vera brengt ze door middel van brieven verslag uit van haar leven in Zuid-Europa; na een mislukt huwelijk in Genève is ze naar Florence vertrokken. Oorspronkelijk was deze generaalsdochter om idealistische redenen – als aanhangster van Tolstoj – vanuit Rusland naar Genève gekomen om medicijnen te studeren opdat ze later de revolutie beter kon dienen in haar vaderland. Mooi is de beschrijving van de revolutionaire, anarchistische sfeer in de kolonie Russische studenten van Genève. Bij sommige vrouwelijke studenten is het streven naar radicale emancipatie niet ongewoon. Echter, zoals Oosterholt terecht aangeeft, was de prijs daarvoor een deseksualisering. Baroja omschrijft dat proces als volgt:
Een galanterie leek die dames een krenking van hun waardigheid als intellectuelen, een schandelijk bewijs van de lage dunk die men van vrouwen had. Om elke uiting van hoffelijkheid te voorkomen, droegen ze een bril, ook al hadden ze die niet nodig; ze liepen krom, met een stok, rookten; ze deden alle dwaze dingen die in de meeste landen onderscheidingstekens van de man zijn.
Idealisme sluit zoals bekend de romance niet uit, integendeel, zij lijkt vaak een vruchtbare bodem voor (diverse) romances. Baroja laat de gepassioneerde Sacha in handen vallen van een Zwitserse jongeman die zich voordoet als socialist, maar die uitsluitend in haar fortuin is geïnteresseerd. Vervolgens wordt Sacha’s idealisme al snel gesmoord in een huwelijk. Haar desillusie werd in feite al weerspiegeld in het meer van Genève tijdens een romantisch boottochtje met haar verloofde:
Vaak liet Sacha, na een lang liefdesgesprek, haar roeispaan los en keek ze afwezig naar het water. Op sommige plekken kon ze de rotsen op de bodem zien als het zonlicht erop viel; elders was het nat zo diep dat ze niets anders ontwaarde dan een zwarte leegte als van een grot. Zo gaan we ook door het leven, dacht Sacha, onverschillig over de diepten varend, totdat we in een ervan vallen.
Sacha valt daadwerkelijk – scheiden is vallen, ook heden ten dage vermoedelijk,– en met haar kindje vertrekt ze naar Italië, dat land waar zoveel Noord-Europeanen hun pijn en verdriet meenden te moeten verzachten.
Hoewel Pio Baroja bekend schijnt te staan als een vrouwonvriendelijk schrijver, heeft hij met deze roman een indringend portret gemaakt van een gedesillusioneerde vrouw. Het sentiment van de gescheiden vrouw heb ik nog nooit zo goed beschreven gezien als in deze roman. Zo maakt Sacha in Florence kennis met een ‘extreem verlegen’ Hongaarse schilder die alleen maar religieuze onderwerpen schildert. Hij vraagt haar of ze met haar dochtertje, Olga, wil poseren voor een schilderij van hem met de titel ‘De aanbidding van de Heilige Maagd’. Daarop is een aantal engelen en serafijnen afgebeeld en de Hongaar vraagt of Sacha en Olga model kunnen staan voor die figuren. De onderdrukte koketterie, de verloren illusies, klinken door in Sacha’s reactie dat het haar ‘te veel eer leek voor wat hij met onze hoofden wilde doen.’ Maar ze stemt in. Later vertelt het Hongaarse kindermeisje – via haar heeft ze hem leren kennen – dat de schilder een ander mens is geworden sinds hij aan haar portret werkt, waarop Sacha tegen Vera zegt dat ze haar lesje heeft geleerd en dat ze haar bekomst heeft van ‘internationale liefdesexperimenten’. Tegelijkertijd spreekt ze haar zorgen uit over het kindermeisje, dat op haar beurt is gevallen voor een Italiaanse violist, Enrico Amati, een charlatan ‘met een sinister gezicht en een zwarte haarlok over zijn voorhoofd’. Ook drukt ze Vera in Genève vooral op het hart dat ze heel goed moet uitkijken met mannen.
Maar de wens blijkt sterker dan de verloren illusie als een temperamentvolle, Spaanse schilder ten tonele verschijnt, ene Juan de Velasco. Prompt stapt Sacha voor de tweede keer in het huwelijksbootje, dat dit keer naar Spanje vaart. De ‘zwarte leegte’ wordt alleen maar zwarter, want het temperament van deze Juan is meer gericht op zichzelf dan zijn echtgenote en haar kind. Daarover zegt Sacha:
Het lijkt erop dat geen enkele Spanjaard doorheeft dat er behalve hijzelf nog andere mensen op de wereld zijn. Juan trekt zich ook nergens wat van aan. Hij denkt dat alle waarschuwingen en verboden van toepassing zijn op zijn naasten. Hij vindt het heel goed dat er wetten zijn voor anderen, maar voor hemzelf, ho maar!
Dat een Spaanse Don Juan enkel een fantasie zou zijn en dus niets van doen zou hebben met de werkelijkheid is overigens onjuist. Zelf ben ik afgelopen voorjaar nog getuige geweest van de charme van een dergelijke Spanjaard tijdens een reis per trein van Nice naar Milaan. Op het station van Nice ontmoette ik hem, een oudere jongeman uit Valencia werkzaam in de luxury goods in Milaan, die terwijl we naar het mededelingenbord keken uit De graaf van Monte Cristo citeerde. Ter hoogte van Menton verleidde hij een echtgenote van een belegger uit Groot-Brittanië, en tijdens het uitstappen in Ventimiglia maakte hij goede sier met een aantal Italiaanse dames die een dagje uit winkelen waren geweest in Nice. Op het traject Ventimiglia-Savona wist hij met mijn assistentie een bloedhond van een treinconducteur te misleiden – hij had geen ticket – en rond Genua had hij een bekende tv-presentratrice uit de Domicaanse Republiek ingepalmd, terwijl haar vriend naast haar zat. Als ik een romanschrijver was, had ik een schelmenroman over hem geschreven, maar dat terzijde.
Zo is de wereld bevat fraaie beschrijvingen van de vele landen en steden die het decor van de roman vormen: een duister Genève, het toen al zeer toeristische Florence, het Russische platteland, de badplaats Biarritz, de binnenlanden van Spanje. Door deze geografische uitbundigheid, in combinatie met de korte hoofdstukjes, benadrukt Baroja de vluchtigheid van het menselijk bestaan, een vluchtigheid waarbij er maar weinig van waarde voor de mens overblijft. In Navadines wordt Sacha getroffen door een spreuk die op een huis is aangebracht: ‘Zo is de wereld.’ Die spreuk blijft rondspoken in haar hoofd, en ze interpreteert hem als volgt: ‘Alles is hard, wreed, egoïstisch. Wat een onrechtvaardigheid, wat een ondankbaarheid, in het leven van de minst wrede personen!’ Of Sacha zelf schuldig is aan haar ongeluk laat Baroja in het midden, hoewel ze telkens weer voor de ‘foute man’ heeft gekozen, terwijl er door Baroja toch elke keer weer een betrouwbaardere kandidaat was gepresenteerd. Zo had ze in de tijd dat ze haar eerste echtgenoot leerde kennen een betere optie in de vorm van Russische medestudent, die ze had afgewezen vanwege zijn scepticisme en antisemitisme; later beveelt ze Vera hem van harte aan. Ten tijde van haar tweede echtgenoot was er de Hongaarse schilder, en bij de derde keer is te laat.
Al getrouwd en wel dient zich namelijk een nieuwe man in haar leven aan. Het gaat in feite om de andere hoofdpersoon van deze roman, een introverte journalist met nihilistische of beter gezegd decadente ideeën, José Ignacio Arcelu, neef en tegenpool van Sacha’s echtgenoot Juan. Over deze Arcelu zegt Sacha: ‘Die man heeft een lach om van te huilen. In elke rimpel van zijn gezicht lijkt er een verdriet te schuilen dat een vriendelijke grimas trekt. Hij is een menselijke ruïne die joviale woorden uitstoot.’ Met hem voert ze lange gesprekken waarin Arcelu, die van zichzelf zegt dat hij eruit ziet alsof hij ‘door een grappenmaker in elkaar is gezet’, zijn wereldbeeld uiteenzet. Sacha mag zich op het dieptepunt van haar leven bevinden, voor de lezer zijn deze passages hoogtepunten. Arcelu verklaart bijvoorbeeld dat hij in gemeenplaatsen schrijft omdat de lezers die nu eenmaal willen horen. Volgens hem is het veel moeilijker een idee te hebben en te verwoorden. Die nogal surrealistische ideeën openbaart hij wel aan Sacha. Zonder ironie beweert hij dat de Europeanen kunnen worden onderverdeeld in twee typen: de ‘chimpansees’ en ‘gorilla’s’. Arcelu:
Ik ben in Londen aan een classificatie van de Andalusische moppen begonnen en daarna heb ik een systeem ontworpen waarmee je ze kunt maken. Het systeem was nogal ingewikkeld; ik noemde het Arcelu’s Nonsensator. Ik heb met een paar Spaanse vrienden gesproken over het in productie nemen van de Nonsensator, maar aangezien het echte chimpansees waren, beseften ze dat ze met mijn systeem verlies zouden lijden.
Omdat er al zoveel conventionele theorieën zijn, is het aardig als er af en toe een minder conventionele theorie opduikt. Ook hem zal Sacha verlaten.
Het is goed te merken dat Baroja bepaalde overtuigingen heeft, en wellicht helt deze roman daardoor af en toe teveel over naar de essayistiek. Dat heeft soms positieve gevolgen bij satirische passages zoals deze: ‘Ze liepen het huis uit en betraden het Engelse park, vals natuurlijk, zoals alles wat de volgelingen van Rousseau bedacht en ontworpen hebben.’ Op andere plaatsen verstoort Baroja’s drang tot het ventileren van meningen het verhaal. De vluchtigheid van het bestaan, de diverse landen en milieus, bieden hem ook ruim de gelegenheid om zijn opinies aan op te hangen, maar Baroja blijft technisch gezien een eersterangs schrijver, het materiaal sterft nooit werkelijk onder zijn handen. Zelfs de bijfiguren weten aan Baroja’s oordeelzucht te ontsnappen en ontstijgen daarmee hun rol als spreekbuis.
Ondanks al het bewonderenswaardige aan deze roman heb ik er toch een dubbel gevoel aan overgehouden, wat in de eerste plaats te maken heeft met het rabiate antisemitisme van Baroja, telg van een bakkersfamilie – hij heeft ook zelf een tijdje de familiebakkerij bestierd. Het laaghartige gedrag van Sacha’s eerste echtgenoot, Ernst Klein, wordt rechtstreeks in verband gebracht met zijn Joodse afkomst, en een mij verder sympathiek personage als Arcelu veroordeelt semitische invloeden in Don Quichot omdat er de spot zou worden gedreven met de heldhaftigheid van de Spaanse edelman. Ook is hij van mening dat het ‘Semitische Spanje’ triomfeert ten koste van het ‘Iberische Spanje’. Deze ontwikkeling brengt de atheïst Baroja in verband met het katholicisme en de ‘semitische sekten’ die de vrouw hebben onderdrukt door haar steevast voor te stellen als een ‘wulps en gevaarlijk beest.’ Vanwege Baroja’s antisemitisme is deze roman feitelijk vergiftigd. Iedereen moet zelf weten welke hobby hij erop nahoudt maar een racist als romancier had beter politicus of publicist kunnen worden. Het kwam niet als een verrassing toen ik las dat Baroja twee (onsuccesvolle) pogingen heeft gedaan om een politieke carrière na te streven.
Voor een lezer die de perverse kant van Baroja weet te verdragen, wordt een zeer realistisch portret van een ontheemde vrouw zichtbaar. In een brief aan de fictieve auteur van dit verhaal schrijft ze in een brief:
Ik heb in de landen van de zon een deel van mijn ziel achtergelaten, die ik nu verminkt en verschraald mee terug neem naar het huis dat ik in de steek gelaten heb; naar het vaderland dat voor mij geen vaderland meer is. Ik ben bang om nieuwe mensen te leren kennen; het is verschrikkelijk om zo te leven, rondtrekkend van de ene naar de andere plaats, van het ene naar het andere hotel.
Haar treurige ogen blijven echter een mysterie. Mijmert ze nog steeds over de ijdelheid van de wereld en alle pijn en verdriet die daarmee gepaard gaat? Staart ze gedachteloos in het oneindige? Of heeft ze misschien een nieuwe geliefde op het oog?
Johannes van der Sluis
Pio Baroja – Zo is de wereld. vertaald uit het Spaans en van een nawoord voorzien door Frans Oosterholt. Menken, Kassander en Wigman, 220 blz. € 22,50.