Slechts één keer heb ik hem ontmoet. Op 7 november 1997, de tachtigste verjaardag van de Oktoberrevolutie, sprak ik met hem op zijn kamer in een Amsterdams bejaardentehuis over zijn leven en werk. Sal Santen. De man die als tiener al aanhanger van Trotski werd – en dat zijn verdere leven bleef – omdat hij niet tegen onrecht kon; de man wiens hele familie werd uitgemoord door de nazi’s, en die zelf de oorlog overleefde alleen omdat hij gemengd gehuwd was; de man die ruim vijftien maanden in een Nederlandse cel zat omdat hij de Algerijnse bevrijdingsstrijd daadwerkelijk ondersteunde, want solidariteit was voor hem veel meer dan een woord; de man die na jaren beroepsrevolutionair te zijn geweest (naast zijn werk als redactiestenograaf bij Het Parool) pas op latere leeftijd schrijver werd – om zijn kinderen een familie te geven.

Dit interview, voor zover mij bekend het laatste dat hij gaf, is nooit gepubliceerd. Hier en nu beloof ik het alsnog voor publicatie gereed te zullen maken, want Sal Santen verdient het om herinnerd te worden. Het is niet alleen mijn vaste voornemen om dit laatste interview te publiceren, tevens ben ik van plan om zijn kinderen en uitgever te benaderen met het voorstel zijn Verzameld werk uit te geven; ik zal het met liefde samenstellen, en als het aan mij ligt zal het naast zijn literaire proza ook zijn politieke geschriften bevatten – alsmede zijn gedichten, die geen uitgever hebben wou en die zijn kinderen daarom onder de titel Een veertje in de wind op 3 augustus 1995 voor hem bundelden ter gelegenheid van zijn tachtigste verjaardag. Een fotokopie van die bundel werd mij in november 1997 toegezonden door Ellen Santen, Sals oudste dochter, die zelf ook publiceerde: Aan twee minuten heb ik niet genoeg. Op zoek naar mijn joodse oorsprong (Feministische Uitgeverij Sara, Amsterdam 1983). Opdracht: ‘Voor mijn ouders Bep en Sal’.

(Tussen haakjes: ik maak mij sterk dat Ellen Santen de enige Nederlandse auteur is wier conceptie werd geboekstaafd. In het verhaal ‘Het veldleger’:

Het is ijskoud in het grote eikenhouten ledikant, dat bij elke beweging kraakt als een scheet van de duivel. De lakens, die naar bleekwater ruiken, zijn niet warm te krijgen, hoe wij er ook met onze voeten over wrijven. We trekken onze knieën op tot aan onze kin, de dekens over het hoofd om het holletje af te sluiten. Wij omvatten elkaar en klappertanden tegelijkertijd. Eindelijk wordt de temperatuur draaglijk, en wij kussen elkaar, lachen en kleden ons uit tot we naakt zijn. Het bed steunt mee alsof het in een spookhuis staat, en wie niet beter weet zou denken dat het massieve bouwsel elk ogenblik in elkaar kan storten.

Ik streel Bep tot ze trilt van verlangen, terwijl het heldere schijnsel van de volle maan door de vitrage danst, en wij fluisteren dat het geluk betekent, volle maan juist tijdens de vruchtbare dagen. Onze lichamen verenigen zich.

Dan wordt een krijsende gil de slaapkamer in gevloekt, onderbroken door joelend gelach, knokkels van vele handen roffelen op de ruiten alsof die moeten breken. Huiverend van schrik staken wij onze bewegingen, houden de adem in totdat Bep haastig de dekens over onze hoofden trekt, maar als ik mij uit haar lichaam wil terugtrekken klemt ze zich aan mij vast, en angstig luisteren we toe. Iemand klimt op de vensterbank, gooit door het bovenlicht stenen naar binnen. Een ander volgt het voorbeeld, schreeuwt geile woorden in gebroken Duits-Nederlands, in het Twents. Wij voelen elkaars harten bonzen. Ademloos laten we ons aan de andere kant uit bed glijden, trekken een deken met ons mee, en houden elkaar stevig vast, door het eiken gevaarte gebarricadeerd.

Even later druipen ze af. Hun voetstappen kraken na op de bevroren grond, een hond blaft, eenden kwaken, een kerktoren galmt de tijd over de ijsvlakte buiten.

Op de grond worden wij weer een, en als mijn zaad in haar stroomt, huilt Bep van blijdschap.

Sal Santen – Een slecht geweten (Uitgeverij De Bezige Bij, Amsterdam 1990), pp. 46-47.)

Onlangs ‘verwierf’ ik een exemplaar van Een veertje in de wind. Met handgeschreven opdracht van Santen: ‘Voor mevr. Magda van Emde Boas,//Ter herinnering/aan Bep’. De gedichten van Santen zijn dan misschien niet de beste die in Nederland geschreven zijn, ze behoren zeker tot de gevoeligste – zo dichtte hij over zijn schrijverschap, over de dood van zijn zus Saartje die stierf aan tbc, over het uitroeien van zijn familie, over de massamoord op de joden:

En niemand trok zich iets meer aan

van al die weggevoerde joden,

ze waren er allang niet meer; vergaan.

Die joden werden doden.

Hun ondergang verweefde ik toen met die van Saartje,

en zo ontstond tenslotte toch: de rouw, dat allegaartje

van wat mensen bezielt,

van goed tot kwaad, van held tot fielt.

Maar altijd is die rouw verdriet,

om wie voor goed verdween,

dan wordt het stil, zo vreeslijk stil

nog stiller dan voorheen.

(p. 28)

Het laatste proza dat Sal Santen (1915-1998) publiceerde is de toespraak die hij hield bij de uitvaart van Bep. Uit die korte liefdesverklaring, opgenomen in Ter herinnering aan Bep Santen-Blaauw. Onze liefste en flinkste…… 20 november 1914 – 23 augustus 1993, citeer ik het slot:

Niemand weet hoe Bep gevochten heeft niet alleen voor het gezin, maar ook voor onze gemeenschappelijke overtuiging. Ze was dan geen politieke aktiviste, maar ze stond voor onze overtuiging en ze gaf nooit op.

Ze is het echte voorbeeld voor wie de toekomst in de ogen durfde te zien tegenover al diegenen die de moed opgaven, omdat de bureaucratie in de Sovjet Unie als een laf gedrocht in elkaar zakte. Zij zag een socialistische toekomst voor de mensheid, omdat er geen andere toekomst is. Dat alles heeft Bep mij geleerd. Want Bep was een zelfstandige flinke vrouw, maar tegelijkertijd was ze de dochter van Mien Sneevliet. Ze heeft hetzelfde karakter, hetzelfde doorzettingsvermogen, dezelfde overtuigingskracht getoond.

Bep, bedankt voor alles wat je voor het gezin, voor de kinderen en de kleinkinderen en ook voor mij hebt betekend.

Rust in vrede.

Sal

Karel ten Haaf