Recensie: Louis Couperus – Ongebundeld werk
In 2013 is het 150 jaar geleden dat Louis Couperus geboren werd. Daarom is het dit jaar Louis Couperusjaar. Reden voor Doeke Sijens en Coen Peppelenbos om het Verzameld werk van de schrijver te lezen van deel 1 tot en met deel 50. Vandaag deel 49: Ongebundeld werk.
Russische prinsen in Londen
Couperus verdiende meestal twee keer aan zijn werk. De eerste keer bij publicatie in krant of tijdschrift, de tweede keer als een tekst in boekvorm verscheen. Toen hij op 16 juli 1923 stierf, had een behoorlijk deel van zijn werk het ondanks zijn grote koopmansgeest nog niet verder gebracht dan een eerste publicatie. Mevrouw Couperus was er vroeg bij om na de dood van haar man, die haar vrij berooid achterliet, van dit ongebundelde werk gebruik te maken. Zij publiceerde in 1924 en 1925 meteen twee delen Proza. In later jaren werd haar voorbeeld gevolgd door andere redacteuren, die bijvoorbeeld de Epigrammen en de Intieme Impressies voor het eerst in boekvorm lieten verschijnen. Nooit werd echter alles uitgegeven.
In het voorlaatste deel van de Volledige Werken van Couperus is al dit ‘losse’ werk – voorbeeldig geredigeerd – voor het eerst bijeengebracht onder de titel Ongebundeld werk (1996). Alles wat Couperus zelf niet in een boek had ondergebracht kreeg in dit boek onderdak: poëzie, proza en toneel. Een groot bezwaar van een dergelijke massale bundeling is de enorme omvang die het boek hierdoor heeft gekregen: 1101 bladzijden!
Voor de poëzie en de toneelteksten is zo’n Bijbelachtige editie niet erg. Het is mooi dat dit werk compleet uitgegeven is, maar slechts een enkeling zal er ooit nog naar omzien. Heel anders is dit voor de meer dan 500 bladzijden tellende afdeling proza. Hoewel zich hierin geen onontdekte meesterwerken bevinden, bevat dit onderdeel toch best veel interessant werk. Dat lees je niet met plezier in zo’n monsterlijk dik boek.
Het ‘ongebundelde proza’ begint met een vroeg, mooi ironisch verhaal over een operazanger (‘De ster’), maar het zwaartepunt ligt bij werk dat Couperus publiceerde na terugkeer in Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog. Het zijn vrijwel allemaal stukken die hij schreef voor kranten als Het Vaderland en De Telegraaf of voor het weekblad De Haagsche Post. Het zijn vaak luchtige feuilletons, mooi geschreven, maar ook ijdel van toon. Couperus is in deze stukken als een danser die laat zien hoe goed hij pirouettes kan maken. Door deze feuilletons dan allemaal achter elkaar te plaatsen, bewijs je hem geen dienst. Let je echter even niet op, dan mis je toch weer iets prachtigs. Neem de klassieke tekst ‘De badkamer’ over zijn eerste kennismaking met de ‘stille kracht’ in Indië (met plattegrond) of een simpel mooie tekst als ‘Herinneringen aan de lente’. Ook komen een paar fraaie korte verhalen voorbij als ‘Hooikist-idylle’, ‘De gymnosofisten’ of ‘Een sofistische lezing te Rome’. Dit zijn lichte teksten, waarvoor Couperus altijd de juiste toon vond. Veel cynischer, maar toch ook weer mooi scherp, is het verhaal ‘De kunst te leven’. Met deze stukken, waaraan bijvoorbeeld een maf verhaal als ‘De heilstaat’ kan worden toegevoegd, is nog een mooie bundel te maken.
Couperus was geen goede criticus. Dit blijkt wel heel duidelijk uit de in dit boek opgenomen bizarre recensie van het nu totaal vergeten boek Koningen van Israël Querido. Couperus prijst deze roman uitbundig (‘een boek van buitengewoon groot belang’) en zet zich daarmee af tegen het ‘burgerlijke liefdesverhaal met milieu-beschrijving’ dat volgens hem geen toekomst meer heeft. Hij stelt dat de Nederlandse literatuur sowieso uitgebloeid en uitgebloed is en hij voorspelt dat er spoedig geen psychologische romans meer geschreven worden. ‘Er is niet meer aan toe te voegen. Het is een uitgeput genre, dat nu geduurd heeft van-af Madame Bovary of vroeger. (..) Want eenmaal zal geen roman meer worden geschreven.’ Van Woolf, Proust of Joyce heeft Couperus waarschijnlijk nooit iets gelezen, anders was hij wel optimistischer over de toekomst van de moderne roman geweest.
Midden 1921 reisde Couperus naar Londen, waar zijn werk – in de Engelse vertaling van Alexander Teixeira de Mattos (‘Tex’) – grote populariteit had verworven. Hij werd er groots ontvangen en – misschien wel voor het eerst – als een groot schrijver geëerd. Het verslag dat Couperus van deze reis heeft gemaakt (‘Met Louis Couperus in London-Season’) vormt het hoogtepunt van Ongebundeld werk en verdient zeker een heruitgave. Het bezoek van Couperus en zijn vrouw aan Engeland bestond uit een aaneenschakeling van lunches, theatervoorstellingen, tochtjes naar buitenhuizen en diners. Zoals altijd observeert Couperus zijn omgeving scherp en doet hij ironisch enthousiast verslag. Over een voorstelling van de Ballets Russes schrijft hij: ‘Helaas, ge weet, dat Nijinsky…krankzinnig werd en zich een tijger waant! De tragedies der schoonheid zijn raadsels voor onze arme menschelijkheid en alleen de wreede goden, die hunne slagen slaan, lossen die raadsels op.’
In het restaurant van Hotel Savoy ziet hij perfecte kelners.
Het was heel elegant, veel toilet was gemaakt. En iets anders, dat mij trof waren de waiters, die perfect hun rok droegen en je met een gentlemanlike glimlach bedienden. Ik hoorde dan ook, dat er Russische prinsen bij waren. Zoû er heusch voor een geruïneerde Russischen prins geen andere carrière te kiezen zijn dan die van waiter?
Bij diverse gelegenheden wordt Couperus toegesproken, wordt er op zijn gezondheid gedronken en wordt zijn werk geprezen. Hij is aangenaam verrast als een politicus gewoonweg zegt: ‘We believe in novels’. Couperus schrijft dan:
Hier, aan dit feestmaal, hoorde ik verzekeren, wat ik zelve zoo dikwijls in twijfel trok. Ik, die mijn geheele leven niets anders had gedaan dan romans geschreven, ik had mijzelven zoo vaak afgevraagd: geloof ik in mijn werk? (..) Geloof ik in romans als in een openbaring van schoonheid en kunst, die recht-van-bestaan heeft?
Het bezoek aan Londen en de waardering die hij kreeg moet Couperus uiterst welkom zijn geweest.
Oude, dierbare boeken! Langs Lijnen…en de Kleine Zielen…En Van Oude Menschen, de Dingen, die Voorbij gaan. Eerst hier in Londen, na zoo iets als twintig jaar, hoor ik ze roemen met enthoeziasme. Zeker, ik had wel altijd, geloof ik, een goede pers in Holland, maar enthoeziasme er voor, eerlijk gezegd, dat miste ik wel eens in Hollandsche kritiek en conversatie. En het is vreemd, zoo warm als het hier naar mij toekomt.
Na Londen reist Couperus naar Indië en Japan. Terug in Nederland schrijft hij in 1923 voor Het Vaderland weer een serie feuilletons, nu onder de verzameltitel ‘Intieme Impressies’. Hierin wisselen de onderwerpen zich zoals gewoonlijk weer van week tot week aangenaam af. De ene keer gaat hij naar een worstelwedstrijd, de andere keer bezoekt hij een film over Einstein en filosofeert hij over zijn levensinstelling. Niets wijst op verval van krachten. Toch is de feuilleton van 8 juli 1923 de allerlaatste tekst die Couperus schrijft. De laatste regel luidt: ‘De goden hebben aan het einde medelijden met ons gehad!’
Doeke Sijens
Louis Couperus – Ongebundeld werk. Volledige Werken deel 49, L.J. Veen, 1996, Amsterdam/Antwerpen, 1102 blz.
(Afbeelding omslag via de site van het Louis Couperus Genootschap, waarop een schat aan achtergrondinformatie staat.)