Recensie: Oek de Jong – Wat alleen de roman kan zeggen
Lof van de roman
In Wat alleen de roman kan zeggen, deel vijf uit een reeks over de roman waarin onder meer A.F.TH. van der Heijden en Bas Heijne hem voorgingen, is Oek de Jong optimistisch over de toekomst van de roman. Iedere tijd waarin grote technologische ontwikkelingen plaatsvinden heeft te maken met doemdenkers die daar anders over denken, maar volgens De Jong zijn de mogelijkheden van de roman nog lang niet uitgeput en zal de roman nieuwe aan de beeldcultuur ontleende technieken in zich opnemen. Wat we ons daar precies bij moeten voorstellen blijft onduidelijk.
De Jong wilde geen lof van de roman schrijven, maar een essay over ‘de positie van de roman, in een gedigitaliseerde en gemondialiseerde wereld’, waarin literatuur een marginaal verschijnsel is geworden. De mondialisering van het beeld en het ontstaan van een cultuur die haaks lijkt te staan op het lezen van romans roept in De Jong het verlangen op naar een tijd die voorbij lijkt te zijn:
Ergens in me leeft een Aboriginal die behoefte heeft aan droomtijd. Ik wil eens ‘niks’ kunnen doen. Ik wil de rust hebben om de taal van een dichter tot me door te laten dringen (…) Ik wil aan een roman kunnen beginnen waar ik twee weken mee bezig zal zijn.
Wat verloren lijkt te gaan, volgens de Jong is het werkelijk doordringen in het bewustzijn van een ander. Want ‘de camera kan niet in onze hoofden kijken (…) Het subtiele en mysterieuze weefsel dat we bewustzijn noemen blijft in een film onzichtbaar (…). Film richt zich primair op de handeling en leent zich minder goed voor het introspectieve.’ Deze tegenstelling tussen film en literatuur is te simplistisch. Er zal een wezenlijk verschil tussen beeld en boek aan te wijzen zijn, maar het ‘weergeven van een bewustzijn’ lijkt niet voorbehouden aan de roman alleen.
Daarnaast beperkt De Jong zich tot de ‘realistische’ roman. Dat is jammer want het zou zo maar kunnen dat juist daar de vernieuwing en levensvatbaarheid van de roman niet te vinden is. Ook wordt nergens in het essay de term ‘realisme’ gedefinieerd. Het ‘literaire experiment’ valt er in ieder gaval niet onder: (…) het bedachte, het theoretische, het reflecteren op de romanwerkelijkheid in de roman’, de roman die geen roman wil zijn. (…) Instictief wendde ik me ervan af.’
De Jong ziet de traditie van auteurs als Stendhal, Tolstoj, Babel en Joyce als het steeds dieper doordringen in de menselijke ‘ziel’ en het steeds verder wegtrekken van de ‘sluier’. De schaamte voorbij, daar is nog wat te halen voor de hedendaagse schrijver. Steeds meer realiteit moet worden beschreven. Die realiteit hoeft niet actueel te zijn -liever niet, aldus De Jong. De Jong denkt dat de roman niet heel veel heeft toe te voegen aan actuele gebeurtenissen. Dat is merkwaardig want als het unieke van de roman is dat daarin een bewustzijn weergegeven kan worden, dan zou een roman over actuele gebeurtenissen juist wel iets wezenlijks toe kunnen voegen.
Volgens Oek de Jong is het geheim van zijn succes dat de roman ons een ‘scherpere blik op onze binnenwereld’ heeft gegeven. In hoeverre dat waar is en of dat alleen voorbehouden is aan de roman blijft in Wat alleen de roman kan zeggen onduidelijk.
Rieuwert Krol
Oek de Jong – Wat alleen de roman kan zeggen, Atlas Contact, Amsterdam. 192 blz, € 12,50.