Column: L.H. Wiener – Oscar Wilde
Oscar Wilde
In Merrion Square Park te Dublin ligt Oscar Wilde in kleur tussen de begroeiing, maar wel erg hard, op een platte rots. Van welk materiaal zijn sculptuur vervaardigd is, kan ik niet uitmaken. Het lijkt op glimmend keramiek. Hij ligt er ogenschijnlijk ontspannen bij, met zijn roze revers en één been nonchalant opgetrokken, maar als ik zijn gezichtsuitdrukking beter bestudeer, zie ik een verwrongen gelaat, dat twee tegengestelde emoties uitdrukt, die men met gemak aan twee tegengestelde plaatsen kan koppelen: The Savoy Hotel in Londen in 1894, op het toppunt van zijn roem en rijkdom en Holloway Prison in Islington in 1896, waar hij door de bewakers geslagen werd en zijn eigen kots moest opdrinken, na het verloren proces wegens zijn homofiele levenshouding. En tenslotte, de Rue de la Paix in Parijs, in 1900, where he saw ‘the gates of hell’ en ten einde raad een priester liet komen. Hij is kleiner van gestalte dan ik dacht.
Eerst besluit ik dat het eigenlijk een heel lelijke sculptuur is, maar dan zie ik dat het eigenlijk een heel mooie sculptuur is, gedurfd en uniek. Jammer dat Wilde dit zelf niet meer kan zien. Aan de overzijde van de weg staat nog zijn ouderlijk huis, waarin nu het American College of Dublin gevestigd is, zoals ik daarnet heb geconstateerd. Maar dat blijft hem tenminste bespaard. There’s something to be said for being dead, staat er op de grafzerk van Eugene O’Neill, door hemzelf bedacht. In twee stenen zuilen tegenover het beeld van Wilde heeft men een aantal van zijn aforismen uitgebeiteld. Er is er geen bij dat ik niet ken. Als ik op mijn tenen ga staan kom ik dichtbij zijn hoofd.
Ik ben alleen.
Wij zijn alleen.
‘I had a poster of you in my classroom, sir…’ fluister ik bij zijn oor. En ik voeg toe: ‘I always told my pupils about the gross injustice you were submitted to and that ruined your life.’
En werkelijk… dan zie ik uit zijn rustende linkerhand zijn wijsvinger heel even omhoog komen…
Echt waar.
Met een nauwelijks merkbare aai over zijn schouder neem ik afscheid.
L.H. Wiener