Kroniek: Aristide von Bienefeldt – Aimez-vous Brahms?
Aimez-vous Brahms?
Ik heb mijn rode flesje twee keer bijna verloren. De eerste keer heb ik beschreven in kroniek één, over de tweede keer heb ik tot nu toe gezwegen.
De tweede keer dat ik mijn flesje bijna kwijtraakte gebeurde (ook) in Londen, in de Royal Albert Hall, een paar jaar geleden. Engeland ging gebukt onder een hittegolf. Buiten was het dertig graden, binnen niet te harden. Met mijn vriend Richard had ik een kaartje gekocht voor de Proms. Richard en ik gaan graag naar de Proms, niet alleen vanwege de concerten, maar ook vanwege de prijs. Topvoorstellingen voor 5 euro, alleen jammer dat je de godsganselijke avond in verticale positie dient door te brengen. Die avond dirigeerde Haitink.
‘Bernhard! Bernhard!’ jubelde Richard toen de dirigent zijn stokje oppakte. Nog voor de eerste tonen de zaal inrolden had ik zo veel slokjes genomen dat mijn flesje al bijna leeg was. Op het programma stond de vierde symfonie van Brahms.
Het laatste wat ik me herinner voor ik het bewustzijn verloor, was een in het Frans uitgesproken zinnetje, ergens achter me, vermoedelijk iemand die wilde laten merken dat hij wel eens van Françoise Sagan gehoord had: ‘Aimez vous Brahms?’
Toen mijn ogen open gingen was er van mijn liefde voor Brahms weinig over. Ik zat op een klapstoeltje, afgestaan door een bejaarde heer. Ik wilde zijn zetel teruggeven, maar daar wilde hij niet van horen. ‘Blijven zitten jij,’ zei hij, ‘voor je het weet gebeurt het weer.’
Het leek alsof hij me op een idee bracht. Terwijl Haitinks stokje ergens ver weg de toon aangaf, en de strijkers een zoveelste prélude inzetten, zakte ik opnieuw weg. Richard, wiens aandacht ik nog probeerde te trekken, was zo druk met het benutten van zijn goedkope kaartje dat hij niets gemerkt had.
Ruim een half uur later werd ik wakker, op een tafel in het café naast de zaal. Twee ogen keken me aan en een stem zei, op een doodbidderig toontje: ‘U bent de eerste vanavond.’
De man die sprak was de dokter van dienst. ‘Die warmte he?’ verzuchtte hij, ‘ik heb het er maar druk mee.’
‘Hoe ben ik hier terechtgekomen?’ wilde ik weten. De dokter, die zich voorstelde als Heinrich –hoe kan een Engelse dokter nu een Duitse naam hebben, wierp ik er een nutteloze gedachte tussendoor – wees naar twee dames. ‘Deze heldinnen hebben je de zaal uitgesleurd.’
Ik ging rechtop zitten en bedankte mijn beschermengelen. Een van hen, die Alice bleek te heten gaf me mijn jasje en mijn tas terug. ‘Die had je nog laten liggen,’ zei ze laconiek.
Intussen was Richard gearriveerd. Hij had er drie kwartier over gedaan om uit te vinden dat ik niet meer naast hem stond. De bejaarde heer, die van het uitleenstoeltje, had hem op de hoogte gebracht. Zelfs het tumult dat ontstond toen mijn redders mijn comateus lijf door de menigte naar de uitgang sleepten, had hem niet uit zijn Brahms-trance losgerukt.
Later hoorde ik dat de schermutselingen rondom mijn evacuatie op de radio te horen waren geweest, in de vorm van licht gestommel. De BBC zendt de Proms rechtstreeks uit. ‘Wat is er met de Flying Dutchman gebeurd?’ vroeg Richard.
Dokter Heinrich, die me net een suikerklontje voerde, keek op. ‘The Flying Dutchman has crashed.’
Hierop ging alles heel snel, de twee fauteuils die de concertmeester kwam aanbieden (‘om het vervolg in alle rust te kunnen volgen’) sloeg ik af. ‘Ik hoop dat je beseft dat die stoelen erg duur zijn’ zei Richard.
‘Dat besef ik heel goed,’ zei ik, ik bedankte nogmaals de reddingsbrigade en liep naar buiten.
Dat mijn flesje zich nog in de zaal bevond, besefte ik toen ik dorst kreeg en vergeefs mijn tas doorzocht. ‘Ik moet terug,’ zei ik.
Richard weigerde me te vergezellen. Niet dat hij iets tegen mijn rode vriend had, hij had zelfs wel eens met hem geposeerd voor een oorlogsmonument, maar een concertzaal binnengaan waar een topdirigent het werk van een topcomponist aan het uitvoeren is, dat ging te ver.
Het einde van het concert afwachten was ook geen optie, Haitink was nog lang niet uitgedirigeerd, en ik vreesde dat mijn flesje het geweld van duizenden voetstappen niet zou overleven. Ik had geen keus, ik moest terug naar Brahms.
Zo ver kwam het niet, maar dat kon ik niet vermoeden toen ik de gang insloeg die het café met de zaal verbindt. Ik legde mijn hand op de knop van de klapdeur. Iets hield me tegen, alsof iemand die ik niet zag mijn aandacht probeerde te trekken. Zachtjes drukte de deur open, Brahms klonk angstaanjagend dichtbij.
Ik keek om me heen. Zocht ik Alice, dokter Heinrich misschien? Toen viel mijn oog op een prullenbak naast de deur, de mond afgezet met koperdraad, vermoedelijk om een negentiende-eeuws sfeertje te creëren. Daar, tussen tientallen bekertjes en een verdwaald champagneglas, lag mijn flesje.
Ik ben nooit meer terug geweest in Royal Albert Hall.
Aristide von Bienefeldt