Column: Guus Bauer – Waarom kennen wij u niet?
Waarom kennen wij u niet?
Het was me het weekje wel. Kon uw inktslaaf maar eens stil zitten en in alle rust aan een verhaaltje werken. Bijvoorbeeld over de twee Franse familieleden die eind 1945 vanuit Oswiecim terugkeerden naar hun dorp in de Elzas, om aldaar hun huisraad tentoongesteld te zien in het streekmuseum. ‘Zo leefden eens de Joden bij ons.’ Na een paar jaar kwam er bij de gemeente geld binnen van de oosterburen. Herstelbetalingen. De burgermeester stak een groot deel in zijn zak en liet van de rest een synagoge bouwen.
Zalman en Mimi waren niet gelovig, ook al waren ze in Polen angstvallig dicht bij Jahweh geweest. En in hun hele streek was geen Jood meer te bekennen. ‘Toch zonde van zo’n mooie ruimte,’ zei Zalman. Hij deed de sleutel aan een koordje en hing die om zijn nek. ‘Ik heb een idee.’ Hij leende bij de bibliotheek een Bijbel, de Koran en boeken over Taoïsme, Hindoeïsme en welk ander geloof dan ook.
De sekte, die als uiterst streng bekend stond – op het brute af, waar zou Zalman dat nu hebben geleerd – heeft tot ver in de jaren zeventig bestaan. Het overlijden van de grote voorganger leidde zoals gebruikelijk tot een bittere opvolgingsstrijd, opsplitsing en voor sommigen tot een niet al te zachtzinnig einde. (Een nooit opgeloste vergassing in een 2cv. Een rubberen slang vanaf de uitlaat naar het zorgvuldig afgeplakte klapraampje.)
Maar goed, het komt nog een keer, misschien wordt het wel een boek, bij leven en welzijn. Het ligt in elk geval nu vast. De werkdruk van uw inktslaaf is zelfopgelegd. Men weet dat hij een onverbeterlijke jaknikker is.
Hij was derhalve wederom te gast bij een leesclub. Alwaar de dames hun kans schoon zagen om hem het vuur na aan de schenen te leggen. ‘Humorloos.’ ‘Historisch interessant, maar als roman mislukt.’ ‘Vlak, veel te vlak.’ ‘Ik kon me helemaal niet identificeren met de personages.’ Gelukkig maar, dacht uw inktslaaf. Hij hield zich groot, maar voelde zich binnenwaarts steeds kleiner worden. Hij wilde, met wat recensies in de hand, wel tegensputteren, maar hield wijselijk zijn mond.
Na een blik op de tafel, alwaar een stuk of acht verschillende harde bandjes van zijn hand waren uitgestald, keek de voorzitster – eentje die en passant mededeelde dat ze een véél jongere minnaar zocht – het lijdend voorwerp indringend aan en vroeg: ‘Waarom kennen wij u niet?’ ‘Nog nooit van u gehoord,’ beaamden de andere dames.
Een behoorlijke schuldvraag. Uw inktslaaf bazelde wat over tv-programma’s, de weinige ruimte die er in de (geschreven) media is voor Niet Bekende Mensen, de vriendjespolitiek, het grachtje waar uitsluitend in gevist wordt, het groepsdenken etc. Het enige juiste antwoord was natuurlijk: omdat jullie niet echt lezen en niet wezenlijk geïnteresseerd zijn.
Een dagje later deed uw sadomasochist een woordje bij de presentatie van twee nieuwe poëziebundels en werd maar weer eens met zijn neus op de dichterlijke vrijheid gedrukt. Nog veel meer dan in de wereld der prozaïsten, heerst in het rijk der verzen haat en nijd. Wat een pauwengedrag. De sprekers werden stuk voor stuk ronkend aangekondigd.
‘Guus stuurde mij twee weken geleden een mail met het verzoek of hij ook iets mocht zeggen.’ Te kijk als opdringerig type, alle goede bedoelingen ten spijt. Voorwaar de allerbelabberdste introductie sinds mensenheugenis. Was er uit zijn biografie werkelijk niets anders te peuren? Niet wezenlijk etc.
Uw inktslaaf wil de weinige echt geïnteresseerde lezers die hij heeft niet overvoeren. Daarom volgende week verder met het gekrakeel met een sektarische uitgeverij over uiterst bescheiden reiskosten. Over de freelance (!) public relations manager die hoog van de toren blies tegen de interviewers en vervolgens de topauteur achterin haar minuscule citroen perste voor een rit van Amsterdam naar de hunebedden. Over dwingende e-mails van verenigingen en fanclubs die willen dat jij bepaalde schrijvers voor ze laat opdraven, alsof jij eigenaar van een renstal bent. Over… Enfin, het was me het weekje wel.
Guus Bauer