Eerste hoofdstuk

Proloog, en de auteur verheft zijn stem om de historie van wijlen Hieronimus Jobs te beschrijven, en hij geeft het werkje zijn vaderlijke zegen.

001

  1. Om u en mij de tijd te verdrijven,

    Geachte lezer, wil ik beschrijven

    De hoogst smakelijke historie van

    Hieronimus Jobs, een verdienstelijk man,

  2. Wiens leven (kan ik u zeggen) waarlijk

    Bijzonder verliep en hoogst wonderbaarlijk;

    En die (zowel zondags als door de week)

    Een uiterst rare Hieronimus bleek.

  3. Maar als ik alles vertel zoals ik zou willen,

    Dan kreeg de lezer er zwaar aan te tillen,

    En voor die hoeveelheid avontuur

    Was de ruimte te schaars, het papier te duur.

  4. Niet dat ik alles en detail wil verhalen,

    Ik zal me tot de hoofdzaak bepalen,

    Te weten wat hij van geboorte af aan

    Voor opmerkelijks heeft begaan.

  5. En daar ik de kunst mezelf in gezangen

    Te uiten van Sint Apollo heb ontvangen,

    Was voor mij het proza taboe,

    En ben ik besloten te rijmen – en hoe!

  6. Van het metrum wil ik allerminst beweren

    Dat er niet dit of dat aan zou mankeren,

    Maar de geachte luisteraar moet weten,

    Dat dit kreupelrijm is.1

  7. Het talent mij aldus op rijm te bewegen

    Heb ik van Hans Sachs meegekregen,

    Mitsdien ik uit liefde voor de poëzie

    Elk vers van een passend rijmwoord voorzie.

  8. Daarbij heb ik heel wat meer zang op mijn noten

    Dan mijn compagnon bij de ‘Wandsbecker Bote’,2

    Gerijmeld heeft haalt het niet bij

    De verzen uit de fabriek van mij.

  9. Ook kon ik de uitgever stimuleren

    Dit boekje fraai te laten illustreren,

    En zoals u met eigen ogen kunt zien

    Is het van mooie plaatjes voorzien.

  10. Maar nieuwe gravures waren ver te zoeken,

    Die ontleen ik dus maar aan andere boeken;

    Toch passen ze voor het merendeel,

    Zo zegt men, prima bij het geheel.

  11. Al getuigt dan misschien niet elke gravure

    Van Anton Piecks3 talent en allure,

    Toch zijn ze prima geschikt om voortaan

    Met dit boek door de boze wereld te gaan.

  12. Mocht men er toch snel op zijn uitgekeken,

    Bedenk: ook de verzen zijn vol gebreken!

    Zo komt het dat gegarandeerd

    Het een met het ander mooi harmonieert.

  13. Welnu dan, boekje, ik wil je niet hinderen,

    Vind gauw je weg naar de mensenkinderen;

    Heel wat boekdelen slaan een slechter figuur

    Op de jaarmarkt van de literatuur.

  14. Lief boekje, aanvaard op je wegen

    Vanuit mijn vingers bij dezen de zegen,

    Want met dit vaderlijke geluid

    Spreekt je auteur zijn heilswens uit.

  15. De hemel moge je ruimschoots bewaren

    Voor critici, motten en brandgevaren

    En wat er verder van vroeg tot laat

    Een boekwerk aan rampen te wachten staat.

  16. Jij, die in Schwaben bent geboren,

    Laat daar en daarbuiten je stemgeluid horen!

    Wees (in godsnaam!) op papier en in print

    Vooral geen doodgeboren kind!

  17. En mocht je koopgrage lezers ontmoeten,

    Doe die dan van mij veelvuldig de groeten,

    En maak vooral elke recensent

    Namens mij van harte een compliment.

  18. Wijs hen, maar zonder brutaal te wezen,

    Op wat zij aan boeken de hemel in prezen

    En zeg hun: ‘Daar was menig werkje bij

    Dat slechter geschreven was dan jij.’


Noten

1 Nu vaak rap geheten (A.P.) (vert.)
2 De in zijn tijd populaire dichter Matthias Claudius (1740-1815) publiceerde zijn verzien in de ‘Wandsbecker Bode’ en noemde zich ook zo.
3 Vrije vertaling van de in de brontekst genoemde illustrator Daniel Chodowiecki (1726-1801).