Feuilleton: De Jobsiade – Inleiding
De JOBSIADE – een grotesk-komisch heldengedicht van D.C.A.K IN DRIE DELEN
Leven, Meningen en Daden van Hieronimus Jobs, de kandidaat, en hoe hij bij leven veel roem vergaarde ook hoe hij ten slotte als nachtwachter in Schildburg stierf.
Deel Een
Een vrolijk en fijnzinnig verhaal
Geschreven in kreupel rijmende taal
En daarom van voren naar achteren mede
Verfraaid met menige fraaie houtsnede.
De lotgevallen van een boek
De Jobsiade, het boek van de ongein
Als er een prijs bestond voor het meligste, meest platvloerse, om niet te zeggen lulligste boek aller tijden, dan zou de Jobsiade van D.C.A.K oftewel dr. Carl Arnold Kortum hoge ogen gooien. Bij zijn verschijning in 1784 werd het door de gezaghebbende literaire tijdgenoten aanvankelijk doodgezwegen. Zelfs Goethe, die toch heus over bijna alles heeft nagedacht en geschreven, heeft er nooit één woord aan gewijd. Critici die dat wel deden, spraken van een ‘misbaksel van de komische literatuur’ en ergerden zich over deze ‘heilloze rijmelarij’ waarin ‘alles te vinden zou zijn behalve geestigheid, ironie, bevrijdende humor, satire en rake typering’. Het zou me niet verbazen als de wedergeboorte van Hieronimus Jobs met soortgelijke onaardige commentaren wordt begroet. Want, lieve lezer, dit is inderdaad een boek dat alles in zich heeft om met opgetrokken wenkbrauwen en op zijn best een flauwe glimlach te worden ingezien en vervolgens te worden weggezet. Ten onrechte uiteraard.
De Jobsiade, het boek voor schrijvers, intellectuelen en anderen
Niet alle critici uitten zich zo laatdunkend. Er waren er genoeg die vonden dat het werk ‘in zijn soort’ juist zeer geslaagd was, al dan niet met de suggestie dat er aan dit soort ‘Niedrigstkomik’ weinig eer viel te behalen. Maar er waren vooral heel veel lezers die de Jobs omarmden, waardoor het boek al gauw een cultusstatus verwierf. En onder die lezers waren er schilders, tekenaars, beeldhouwers, componisten, poppenspelers, schrijvers, intellectuelen en anderen, die zich door Jobs liet inspireren. Nadat in 1799 een uitgebreide, driedelige Jobsiade was verschenen, werd het boek met de regelmaat van de klok herdrukt. Het is een fascinerend fenomeen dat de Jobsiade tot ver in de 20ste eeuw de geesten is blijven bevleugelen: het leidde tot een stroom van Jobs-genreschilderingen, Jobs-kamermuziek- en quatremainsstukken, Jobs-opera’s, Jobs-Festspiele, Jobs-vertalingen, Jobs-imitaties en Jobs-parodieën. Ook de nazi’s lijfden hem in (zoals ze dat ook met Goethes Faust deden), zodat er in 1933 tijdelijk een bruine Jobs ‘erneuert für den völkischen Funk’ in de ether was.
In de geschiedenis van de humor is dit berijmde verhaal een monument. Het is een boek dat ruim een eeuw lang door iedereen gekend werd, net zo goed door mensen die wellicht hun hele leven geen ander boek lazen als door intellectuelen en schrijvers. De filosoof Walter Benjamin achtte het niet beneden zijn waardigheid er een lezing over te houden, Karl Marx citeerde er graag uit. Als hoofdredacteur van de door hem samen met Friedrich Engels opgerichte Neue Rheinische Zeitung hekelt hij de rol van twee Duitse gezanten, die in het revolutiejaar 1848 naar Wenen gestuurd waren om er zo nodig te interveniëren. Hun klunzige optreden ridiculiseert hij door gekscherend te veronderstellen dat zij ‘met Hieronimus Jobs’ beroemde routekaart’1 in de hand op weg gingen.
De Jobsiade, boek voor studenten en vorsten
De meeste lezers van de Jobsiade zullen het boek als student hebben leren kennen. De passages waarin Jobs’ losbollige leven als theologiestudent wordt beschreven, boden alle ruimte tot identificatie. Ludwig Ganghofer (1855-1920), ooit een gevierd toneel- en romanschrijver, vertelt in zijn autobiografische Lebenslauf eines Optimisten hoe hij als redacteur van de Kneipzeitung (kroegkrant) Jobsiade-achtige verzen schreef. In Nederland verscheen als eerste vertaalde fragment de beroemde examenscène in de Utrechtse studentenalmanak (1834); Kneppelhout, beter bekend onder zijn pseudoniem Klikspaan, verwijst in zijn Studenten-Typen (1839/41) naar hetzelfde hoofdstuk van de Jobsiade.
Maar Kortums berijmde schelmenroman was meer dan alleen lectuur voor studenten. Multatuli plaatste het boek nog in een andere context: in het derde bedrijf van zijn toneelstuk Vorstenschool wil koningin Louise dat haar hofdame haar iets vrolijks voorleest. Die stelt voor haar lievelingsboek, Cervantes’ Don Quichot, te nemen. Maar dat is de koningin op dat moment te treurig. ‘De Jobsiade dan?’ vraagt de hofdame en Louise vindt het een ‘fameus idee’. Van de voorleessessie komt vervolgens niets terecht omdat er twee diplomaten op gehoorsafstand zijn genaderd en het gezelschap om zich te amuseren geen Jobsiade meer nodig heeft, zoals de koningin-moeder uitroept.
De schrijver van de Jobsiade
Het leven van de Jobsiade-dichter speelde zich af binnen een straal van luttele kilometers. Hij werd in 1745 geboren in een apothekersgezin in Mühlheim an der Ruhr, toen een stadje van nog geen vijftienhonderd zielen. Hij deed het gymnasium in Dortmund en studeerde medicijnen in Duisburg. Daarna vestigde hij zich weer in Mühlheim en enkele jaren later in Bochum als praktiserend arts. Alleen om een anatomisch practicum in Berlijn te kunnen volgen, keerde hij zijn geliefde Ruhrgebied een halfjaar lang de rug toe. Kortum had als gestudeerde arts (in die tijd nog een zeldzaamheid) een grote praktijk, zowel in Mühlheim als in Bochum. Het schrijven beoefende hij ter ontspanning, evenals het tekenen, getuige een reeks grappige kruidenboekjes van zijn hand. Hij promoveerde in 1766 met een proefschrift over epilepsie.
In de loop der jaren verscheen er een verbijsterende hoeveelheid publicaties over de meest uiteenlopende onderwerpen. Ze waren veelal praktisch van aard, zoals zijn artikelen over koffie- en theesurrogaten, producten die door Napoleons embargo onbetaalbaar waren geworden. Zijn artikelen waren over het algemeen vooruitstrevend van aard en tonen een verlichte geest, aan wie enige ironie niet vreemd was, zoals blijkt uit de Zendbrief van een geboren Hottentot, die twintig jaar lang bij de Hollanders in de vesting op het zogenaamde voorgebergte van de Goede Hoop gewoond had en nu wederom naar de wildernis is teruggekeerd, aan zijn vriend, een Hollander, ter verdediging van de Hottentottenstand. Een vreemde eend in de bijt lijkt zijn polemiek met de apotheker Wiegleb ‘ter verdediging van de alchemie.’ Daarbij stond hem echter geen terugkeer naar de zwarte magie en het laboratorium van dr. Faustus voor ogen, al meende hij in de steenkool, die in zijn tijd in het Ruhrgebied nog maar zeer spaarzaam werd ontgonnen, de steen der wijzen te hebben ontdekt. Hij was lid van een min of meer gefingeerde ‘Hermetische Gesellschaft’ (met de twee oprichters als enige leden), maar dit alleen om zich beter te kunnen documenteren over de alchemie. ‘Kuriose Wissenschaften’ zoals astrologie, chiromantie en dergelijke vond hij van nul en generlei waarde, zweverigheid was hem vreemd. Dat neemt niet weg dat hij als praktiserend arts het nut van placebo’s zeer wel kende. In een autobiografische schets die hij voor zijn kleinkinderen schreef, bekent hij: ‘Het is me vaak gelukt ziektes die ongeneeslijk schenen, door goddelijke bijstand en zelfbedachte middeltjes te genezen, zonder dat ik het zelf geloofde.’
De veelheid van onderwerpen waarover Kortum heeft geschreven is verbazingwekkend. Wie iets wil weten over de bijenhouderij of over de ontcijferingkunst van Duitse cijferschriften, kan bij hem zijn hart ophalen. Niet minder uitvoerig is zijn Schets van een tijds- en literatuurgeschiedenis van de artsenijkunst van haar oorsprong tot aan het begin van de 19e eeuw, vierhonderd pagina’s, typerend genoeg geschreven voor ‘artsen en niet-artsen’.
Wie een blik werpt op Kortums geschriften vindt een pakket waar Multatuli’s Sjaalman jaloers op zou worden. Hier een paar titels:
• | Over het oude en nieuwe gezangboek en de invoering van het laatstgenoemde in de Lutherse gemeentes van het graafschap Mark. |
• | De martelaren der mode, een satirisch verhaal. |
• | Aanwijzing hoe men zich tegen alle besmettelijke ziektes kan beschermen, voor wie zelf geen arts is. |
• | Belangrijke mededeling en beschrijving van het filosofische ‘Spiesglasöl’2 waaraan de kracht wordt toegeschreven zilver en kwik gedeeltelijk in goud te veranderen. |
• | Adams huwelijksviering |
• | Verdediging van de alchemie en Wiegleb, Of: Eerste aanvulling op de verdediging van de alchemie tegen de kritiek van haar jongste tegenstanders |
• | Over de onschadelijkheid van kerkhoven en begrafenissen in steden en dorpen |
• | Beschrijving van een onlangs ontdekte Germaanse grafheuvel met verklaring van de daarin gevonden oudheden. Tevens iets ter karakterisering van oud-Romeinse en Griekse begrafenisrites en graven |
• | De koffie en zijn surrogaten |
• | De thee en zijn surrogaten |
• | De in de Lippe gevonden urushoorn en de slagtand van Abulabaz. Een bijdrage tot de vaderlandse natuurgeschiedenis uit het verre verleden |
• | Over de wonderbaarlijke werking van de schrik |
• | Over de voornaamste middelen om een hoge leeftijd te bereiken |
• | Iets over punch |
• | Over de oorzaken van het bijgeloof, betreffende de prehistorie en spoken |
• | Over het diëtisch nut en gebruik van salades |
• | Korte methode levendige kruidenboekje sierlijk te vervaardigen |
• | Iets over de zoutpilaar waarin de vrouw van Lot was veranderd |
• | De dikke bonen |
• | Enige huishoudelijke kunstgrepen |
• | Kanttekeningen over enige verloren gegane kunsten van de antieken |
• | Op de dood van een rijmer |
• | Zekerheid en onzekerheid |
• | Orpheus |
• | Iets over ziekenbezoek |
• | Middel tegen rupsen |
• | Voortgezette korte levensbeschrijving van beroemde personen uit onze streek |
• | De goede en kwalijke kant van de wijn |
• | Levensgevaar van een schoppenaas |
• | Over aardappelen |
• | De dood van een mops. Elegie |
• | Over enige verborgen schrijfkunsten of sympathetische inkten |
• | Iets over de kunst van het lakken |
• | Loflied op mezelf |
• | Iets over de hindernissen bij de bijenhouderij in Westfalen |
• | De tempel der gezondheid. Een droom |
• | Iets voor de armste boer, in een handleiding, hoe hij op zo goedkoop mogelijke manier in de gemoderniseerde landbouw de opbrengst van zijn akker kan vergroten door het gebruik van onmisbare gierkasten |
• | Nuttige uitvindingen. Tegen mollen |
• | Over de in het afgelopen jaar gegroeide monstrueuze roggenaren |
• | Een verdediging van de manier van leven van wilden, en de voordelen daarvan ten opzichte van die van de Europeanen |
• | Over de veelsoortige vormen van brood bij verschillende volkeren |
• | Over de beste drankjes tegen dorst |
• | Een werkzaam middel om wratten te verdrijven |
• | Over het onlangs ontdekte nut van rodekool bij de ververij |
• | Over de zonnemicroscoop |
• | Over limonadepoeder |
• | Over boevenbendes |
• | Nuttige uitvindingen. Hoe men een gebarsten klok zijn klank kan teruggeven zonder hem om te smelten |
• | De kunst vogels op te zetten en te zorgen dat ze niet vergaan |
• | Nuttige instellingen. Over het in Bochum opgerichte opvoedingsgesticht voor jonge meisjes |
• | Over het fixeren van pastelkrijttekeningen |
• | Nog een koffiesurrogaat, het beste van allemaal |
• | De blindgewordene aan de zon (sonnet) |
De belangstelling voor Kortums publicaties is in de afgelopen decennia weer ontwaakt.3 Ze zijn te beschouwen als praktische toepassing en popularisering van de verlichte principes, zoals die door zoveel beroemdere tijdgenoten als Lessing en Immanuel Kant werden geformuleerd. Desondanks zal hij blijvend te boek staan als dichter van de door hem zelf zo onbelangrijk geachte Jobsiade, die overigens in hetzelfde jaar het licht zag als wat beschouwd wordt als het pamflet van de Verlichting, Kants beroemde geschrift ‘Was ist Aufklärung?’.
De Jobsiade van Wilhelm Busch
Twee beeldend kunstenaars hebben hun naam blijvend met de Jobsiade weten te verbinden. De eerste is Johann Peter Hasenclever (1810-1853), een schilder die gespecialiseerd was in het historische genre. Hij verwierf in Duitsland grote bekendheid door meer dan twintig grote en kleine olieverfschilderijen met scènes uit de Jobsiade, die vaak ook weer als voorbeeld dienden voor latere lithografieën en gravures.
En vooral is er de beroemde schrijver/tekenaar Wilhelm Busch, de schepper van Max & Moritz. Busch maakte ooit voor een geplande jubileumuitgave van de Jobsiade ruim honderd tekeningen. Die uitgave kwam echter nooit tot stand, zodat hij zich gedwongen zag zelf een gekortwiekte versie van Jobs’ lotgevallen te maken. Hij publiceerde die onder de titel Bilder der Jobsiade (1872). Busch ging met Kortums tekst rigoureus om: hij schrapte de indeling in hoofdstukken, inclusief de amusante inhoudsopgaven van het type ‘een hoofdstuk waarvan de rubriek langer is dan het hoofdstuk zelf en dat zonder afbreuk te doen aan de inhoud zonder meer weggelaten had kunnen worden’. Van de oorspronkelijke tekst handhaafde Busch slechts de twee beroemdste scènes (de bedelbrief en het sollicitatiegesprek) min of meer letterlijk. De rest van het verhaal vatte hij kort samen in de stijl van zijn voorganger. Wel zijn de Busch-coupletten vaak snel herkenbaar aan het feit dat daarin veel in de tegenwoordige tijd verteld wordt, waardoor helaas de epische zwier grotendeels verloren gaat. De plaatjes zelf zijn, zoals te verwachten, virtuoos getekend en voegen allerlei typische Busch-elementen toe: het gebrul van baby Jobs bijvoorbeeld, op grond waarvan het kind een succesrijke domineescarrière wordt voorspeld, blijkt bij Busch veroorzaakt te zijn door muggen die het op Hieronimus’ suikerprop hebben voorzien.
De in artistiek opzicht superieure illustaties van Wilhelm Busch hebben in vergelijking met de oorspronkelijke prentjes van Kortum echter ook een duidelijke schaduwzijde. Ze doen geen recht aan het absurdistische element van het boek. Ze ‘passen’ bij de tekst, geven Hieronimus een duidelijk ‘gezicht’, maar dat is nu juist iets wat Kortum consequent en op allerlei manieren wist te vermijden.
Een slimme Nederlandse uitgever, meeliftend op de naamsbekendheid van de grote Duitse tekenaar, nam van de Bilder der Jobsiade alleen de (vertaalde) titel en de plaatjes van Wilhem Busch over ter illustratie van de vertaling die Martin Kalff eerder van de oorspronkelijke Jobsiade-tekst had gemaakt. Die ingreep had tot gevolg dat plaatje en tekst regelmatig een eigen, soms zelfs een tegenstrijdig verhaal vertellen. Het boekje verscheen onder de misleidende titel De Jobsiade van Wilhelm Busch / Met printverbeeldingen. Het beleefde talrijke herdrukken en wordt tegenwoordig in bibliotheken en boekantiquariaatjes abusievelijk tot het genre kinderboeken gerekend, de enige doelgroep die Kortum bij het schrijven van dit werk heel duidelijk niet voor ogen stond. Het was er veel te scabreus voor, te immoreel, te plat-materialistisch, te weinig eerbiedig jegens kerk en maatschappij. Overigens bevindt de Jobsiade zich daar in het goede gezelschap van Gulliver’s Travels.
De Jobsiade in vertaling
De Jobsiade is in diverse talen vertaald. De naam van de vertalers is niet altijd gemakkelijk te achterhalen. Vooral de Nederlandse vertalers bleven graag anoniem, net als Kortum zelf trouwens, die zich achter de vier letters D.C.A.K verschool. Pas dertig jaar na zijn dood in 1824, wordt zijn naam Dr. Carl Arnold Kortum voluit vermeld.
De eerste Nederlandse vertaling verscheen als De Jeroeniade, eene vrije navolging van Kortum’s Jobsiade in de Utrechtse studentenalmanak voor 1834. Het betrof een fragment en de vertaler was mr. Joost Hendrik Burlage. Hij schuilt samen met Jan Brester ook achter het pseudoniem ‘een liefhebber’, zoals vermeld op het titelblad van de eerste Nederlandse uitgave van de Jobsiade, die in 1848 verscheen.4
Een tweede, totaal andere vertaling dateert van 1872. De vertaler daarvan bediende zich van het nogal melige pseudoniem N.B. Lachman.5 Daarachter verborg zich de Amsterdamse uitgever Hendrik Frijlink, die ook werk van Bürger, Schiller en Goethe vertaalde, waaronder het eerste deel van Faust. In 1881 verscheen dan de eerder genoemde Jobsiade van Wilhem Busch, met printverbeeldingen, een bewerking van Burlage’s eerdere vertaling door Martin Kalff.
Om de verwarring nog wat te vergroten wordt in sommige publicaties ook J.J.A. Goeverneur als Jobsiade-vertaler genoemd. Deze Groningse veelschrijver maakte faam als tekstdichter van onder andere ‘Toen onze Mops een Mopje was’ en ‘In een groen groen groen groen knollen knollenland’. Een Jobsiade-vertaling van zijn hand heb ik echter nergens kunnen vinden, al moet Goeverneur daar zeer zeker de capaciteiten voor hebben bezeten, getuige zijn geslaagde inburgering van Prikkebeen.6 Vermoedelijk is de vergissing ontstaan door het feit dat Goeverneur in zijn studententijd een ‘Keesiade’ publiceerde, een satirisch toneelstukje, geheel bestaande uit literaire citaten (waaronder enkele uit de Jobsiade). Het was gemunt op een Groningse hoogleraar die door studenten op een bordeelbezoek was betrapt, en daarbij uitriep dat hij slechts had willen controleren of zich daar ook studenten ophielden.
In 1863 wipte de Jobsiade over naar Amerika in een vertaling van Charles T. Brooks, een predikant van de Unitarian Church, die onder andere ook Jean Pauls ‘Titan’ en Goethes Faust (ook hij) in Amerika introduceerde.
Ook aan Duitslands oostzijde liet men zich niet onbetuigd: een Poolse Jobsjada verscheen in 1913, een Tsjechische Jobsiada in 1966. Een Franse vertaling heb ik niet kunnen vinden; volledigheidshalve kan hier nog de Belgische schrijver Jean Ray (1887-1964) genoemd worden, die in een van zijn ‘histoires noires et fantastiques’ een fictieve oom Pieter Kwansuys introduceert ‘die de Jobsiade in het Spaans vertaald heeft’.
De meeste vertalingen beperken zich tot het eerste deel. Dat geldt ook voor deze uitgave. Duitse uitgaven zijn in de regel dikker en bevatten ook de twee delen die Kortum, aangemoedigd door het succes van deel 1, er later aan toevoegde. Om dat te kunnen doen moest hij wel het tweede deel beginnen met een scène waarin blijkt dat Hieronimus Jobs in het voorafgaande ten onrechte, dat wil zeggen levend begraven was en door een tijdig klopsignaal alsnog zijn loopbaan kon vervolgen.
De kwaliteit van de negentiende-eeuwse vertalingen is over het algemeen heel behoorlijk en vindingrijk. Kortums bewust gehanteerde onbeholpenheid laat veel vrijheid toe. Vooral Martin Kalff gaat daarin erg ver, veel lokale details, namen van personen en etablissementen worden bij hem vernederlandst. Integraal kan je zijn vertaling niet noemen, daarvoor zijn er te veel strofes weggelaten. Incidenteel voegde hij ook eigen coupletten toe. Zowel Frylink, Burlage als Kalff maken van Hieronimus Jobs een typische negentiende-eeuwer. Daarbij doen ze een beetje tekort aan het absurdistische aspect van het werk. Frylink bijvoorbeeld zegt in zijn voorwoord de illustraties bewust weg te laten, omdat hij er de lol niet van wenst in te zien.
De huidige vertaling is in vergelijking met haar voorgangers veel letterlijker. Er is (de voetnoten uitgezonderd) niets weggelaten of toegevoegd. Slechts in een enkel geval heb ik bij de vele slachtoffers van Magere Hein in het laatste hoofdstuk een twintigste-eeuwer binnengesmokkeld. Ik heb niet geprobeerd er een gestroomlijnde, moderne Jobsiade van te maken, want de Jobsiade laat zich niet ongestraft door geforceerde anachronismen, door inkorting of nieuwe illustraties moderniseren. Alle pogingen die daartoe in het verleden zijn ondernomen hebben de substantie aangetast. Daarom zijn ook de door Kortum zelf vervaardigde primitieve houtsneden integraal overgenomen. Want ook in die prentjes zit methode. Ze zijn bewust niet bedoeld als verdubbeling van de tekst, ze weigeren aan de protagonisten een gezicht te geven, vormen ook stilistisch geen eenheid en zijn volgens de auteur in de proloog ‘anderswoher oft genommen’ (‘elders gepikt’). De afbeelding van leraar en leerling bijvoorbeeld stamt uit de beroemde Orbis pictis (1658) van Commenius, een leerboek Latijn, waarin voor het eerst systematisch gebruik wordt gemaakt van plaatjes. Kortum gebruikt het zelfs twee keer, zodat het zowel Jobs’ school- als zijn kortstondige lerarencarrière weergeeft. Het dameskransje op kraamvisite wordt geïllustreerd door een koppel ganzen. De schrijver zelf krijgt een vroom prentje van de Heilige Lucas (met een oud-Hollandse pijp op zijn werkblad) toebedeeld. Hetzelfde plaatje is ook goed genoeg om Jobs’ schaamteloze bedelbrief te begeleiden. De ruiter te paard is van een tabaksreclame geplukt en staat op plekken waar gereisd wordt (of ook niet). Het fatale kaartspel met de schurk van Hogier wordt zeer letterlijk door een schoppen- en ruitenheer in kaart gebracht. Bijzonder is ook de afbeelding van de door Jobs aan de universiteit verworven kennis. Die omlijsting van de leegte kan wedijveren met de zeekaart van een stukje oceaan, die Lewis Caroll een eeuw later in zijn absurde rijmverhaal The Hunting of the Snark (De jacht op de Slaai) liet afbeelden. Om nog even bij de cartografie te blijven: in het tweede deel van de Jobsiade treffen we eveneens een (uitklapbare) kaart aan, waarop een absurde route voor een reis door Europa is uitgezet, die bij nader inzien toch maar niet wordt ondernomen (zie de illustratie hieronder).
Jobs ter nagedachtenis
Nu de gouden tijden van de Jobsiade voorbij zijn (wat niet wegneemt dat er in 2004 de zoveelste reprint verscheen), geniet Kortum slechts in twee steden in het Ruhrgebied nog enige naamsbekendheid. Zijn geboorteplaats Mühlheim heeft die eer grotendeels overgedaan aan Bochum, waar Kortum van 1770 tot aan zijn dood als arts werkzaam was; de bibliotheek daar herbergt zijn omvangrijke literaire nalatenschap. Er is een Kortum-Gesellschaft, een Kortumstrasse en een Kortum-warenhuis. Voor de kantonrechtbank houden vijf bronzen figuren de herinnering aan de Jobsiade levend. Maar van de vooroorlogse Kortum-fontein werden alle figuren op één na omgesmolten tot kanonnen. Het resterende beeld staat op een onopvallende plek, tot groot ongenoegen van de stadsgidsen, die er vanwege het verkeerslawaai hun verhaal niet kwijt kunnen. Hoewel een burgerinitiatief al in 2000 het besluit heeft afgedwongen het beeld een waardiger standplaats te geven, is er sindsdien niets veranderd. Weliswaar heeft een speciaal met dat doel opgerichte vereniging al eens ‘symbolisch und pressewirksam’ een piepschuimmodel van de gedenkzuil op de oorspronkelijke plek neergezet, maar in Mühheim is de gemeentekas leeg en het wil er maar niet van komen.
De Jobsiade als heldenepos
Het in 1784 verschenen boekje over ‘Jobs, Hieronimus, des Candidaten, Leben, Meinungen u. Thaten’ groeide in tien jaar uit tot de driedelige Jobsiade, waarvan de ondertitel Ein grotesk-komisch Heldengedicht met een knipoog verwijst naar Homerus’ ‘Ilias’. Natuurlijk zijn de kreupele rijmen van de Jobsiade mijlenver verwijderd van Homerus’ metrische hexameters en is Hieronimus Jobs een weinig krijgshaftige held. De oplichter Hogier verslaat hem in het kaartspel en in de bijbehorende illustratie krijgt Jobs ironisch de naam Hector toebedeeld, de Trojaanse held die door Achilles aan zijn zegekar werd gebonden. Jobs’ enige echte heldendaad verricht hij in hoofdstuk 26, waar hij de overvallers van een postkoets gewelddadig te lijf gaat, niet uit nobele motieven overigens, maar omdat hij in hen de dieven van zijn portemonnee herkent. Toch zijn er nog wel andere motieven die aan het klassieke heldenepos zijn ontleend: moeder Jobs’ voorspellende droom bijvoorbeeld, die door een zigeunerin ‘gelijk een Griekse Sybille’ van een (on)passende verklaring wordt verzien. Haar orakel gaat tot verbazing van de lezer aan het eind van het verhaal letterlijk in vervulling:
Want zoals steeds in waarzeggersland
Blijkt de bedoeling pas naderhand.
In dit kader dienen ook de voortekenen en ‘wonderlijke gezichten’ genoemd te worden, die zich voordoen als de boeren tegen Jobs’ herziene ABC-boek in opstand komen, een passage die met een Homerische vergelijking wordt ingezet:
Zoals wanneer ’s zomers in zwoele luchten
Een naderend onweer valt te duchten
En er gewoonlijk vlak daarvoor
Zich horen laat een zacht gemor,
Zo begon het in Ohnewitz onder de boeren
Aan alle kanten ook dof te rumoeren …
Eventueel kunnen we ook de verleidingskunsten van de zingende kwezel in hoofdstuk 25 als een ironische verwijzing beschouwen naar de nimf Calypso die Odysseus op haar eiland probeerde te strikken, en naar de sirenes die met hun gezang de dappere held naar zijn ondergang wilden lokken. Maar Hieronimus is even standvastig als Odysseus, al was het kleffe gekweel van het bigotte vrouwtje zonder twijfel makkelijker te weerstaan dan de verleidelijke klanken van de Griekse vogelvrouwen.
De duidelijkste verwijzing naar de klassieken staat in het beroemde examenhoofdstuk: als daarin de beproeving van de held een hoogtepunt bereikt, fungeert de verteller met een herhaald ‘O wee! O wee! Hieronime!’ als het koor van een Griekse tragedie en roept vervolgens, geheel in de geest van Homerus, de muze aan:
Noem mij nu, meisje Muze, de namen
Van de geestelijke heren die op het examen
Verschenen zijn …
Zoals in de Ilias en in het Chanson de Roland krijgen we vervolgens een onvervalste ‘katalogos toon neoon’ voorgeschoteld, oftewel een overzicht van de tegenstanders die dan daarop aansluitend in de gegeven volgorde door de held worden bestreden. Dat zijn in Jobs’ geval geen legeraanvoerders en divisies, maar de leden van de examencommissie, de heren Krager, Krisch, Beff, Schrei, Plotz en Kessler.
Homerische epitheta, waar Goethe in zijn Hermann und Dorothea zo gek op was, gebruikt Kortum niet. Van de beroemde ‘Homerische vergelijking’ vond ik naast de zojuist genoemde nog slechts een enkel voorbeeld:
Gelijk een vos voor de jagende honden
Er net nog in slaagt niet te worden verslonden,
Om opgelucht vast te stellen dat
Hij slechts een stuk pels verloren had,
Zo wist zich Hieronimus enz.
De Jobsiade en enige gevolgen
De Jobsiade bevestigt de beroemde, ten onrechte aan Heine toegedichte uitspraak dat in Nederland alles altijd ruim vijftig jaar later gebeurt. Want onze literatuur kent een figuur die veel overeenkomst vertoont met de schrijver van de Jobsiade en die op zijn beurt deze speciale tak van humor (of meligheid) tot kunst heeft verheven. Ik doel uiteraard op Gerrit van de Linde (1808-1850), beter bekend als de Schoolmeester, naar de titel van de door Jacob van Lennep postuum uitgegeven Gedichten van den Schoolmeester. Terecht verwijst Van Lennep in zijn nawoord naar het ‘voorbeeld van den geestigen dichter der Jobsiade’ en prijst hij diens ‘knittel-vaerzen’ die ‘dit boertige epos’ zoveel succes bezorgden. Dat Van de Linde met Kortums werk vertrouwd was, blijkt duidelijk uit zijn Natuurlijke historie voor de jeugd (met in het openingsvers de fameuze regel ‘Een leeuw is eigenlijk iemand, / die bang is voor niemand’). Daar wapent de schrijver zich tegen de kritiek op zijn kreupele verzen als volgt:
Ontbreekt soms aan dezen of genen somwijlen een voet,
Anderen hebben er zo veel te meer; dat’s door elkanderen goed.
een argument dat duidelijk aan de proloog van het tweede deel van de Jobsiade ontleend is:
Es werden zwar in den Reimen manche Strophen
Auf zu wenigen Füssen hinkend angetroffen;
Es sind aber auch manche Strophen dafür
Länger und mit zu viel Füssen laufend allhier.
Van enige invloed op de huidige humoristische poëzie is geen sprake meer. Light-versedichters tellen tegenwoordig de versvoeten van hun sonnetten of sonnettetten pijnlijk nauwkeurig. De enige Nederlandse dichter die ooit bij Kortums vrolijke pseudo-epiek te rade ging, is Gerrit Komrij. In zijn herberijming van Rodolphe Töpffers beeldverhaal Jubal Jubelslee liet onze eerste Dichter des Vaderlands zich inspireren door ‘het beste voorbeeld dat er in de buurt van Töpffer te vinden was’, door de Jobsiade dus.7
De Jobsiade als literaire parodie
Zoals in de proloog wordt gesteld is de Jobsiade geschreven ‘om u en mij de tijd te verdrijven’. Daarnaast was het boek, zoals Kortum in zijn dagboek schreef, ook bedoeld als een soort satire op de tot mode geworden populaire schrijfsels (‘Schriften im Volkston’). Parodie zijn ook de prentjes met motieven van speelkaarten, tabaksetiketten, schoolboekjes, vrome geschriftjes, die Kortum over zijn tekst uitstrooit om de draak te steken met de ‘in veel nieuwe romans vaak te onpas aangebrachte kopergravures’.
Aan die consequent in woord én beeld als stijlmiddel gehanteerde onbeholpenheid dankt de Jobsiade zijn roem. Op professionele critici werkte Kortums ‘geknittel’ vaak als een rode lap op een stier, de meeste lezers daarentegen gaven zich er juist met een zeker masochistisch genoegen aan over. Ondertussen is er met dit anti-boek toch iets merkwaardigs aan de hand, waarop als eerste de cultuurfilosoof Walter Benjamin8 heeft gewezen: de Jobsiade moge dan bedoeld zijn geweest als literaire parodie, maar terwijl het soort teksten dat Kortum op de korrel nam binnen de kortst mogelijke tijd was verdampt, bleef zijn satire zo’n honderdvijftig jaar lang kaarsrecht overeind. Kortum, kortom, schreef een werk sui generis. De parodie overleefde het geparodieerde met glans en werd op haar beurt een model dat vele malen geparodieerd werd. Zo verscheen er in 1850 een Flaxiade / Leben, Abenteuer und Abenteuer von Jeremias Flax dem Weisen. Ook mocht Jobs in 1876 model staan voor een politieke satire, getuige Die neue Jobsiade. Geschichte von Hieronimus Jobs oder wie man Reichstags-Candiat wird.
Wat is er leuk aan de Jobsiade?
De Jobsiade verscheen in 1784, twee jaar voor het uitbreken van de Franse Revolutie, aan de vooravond van een literatuurperiode die in Duitsland met de namen van Goethe en Schiller verbonden is en waar het stijve etiket ‘Weimarer Klassik’ opgeplakt zit.
Terwijl Kortum in Bochum zijn Jobsiade schreef, werkte Goethe in Weimar aan een roman, waarvoor hij de titel Wilhelm Meisters theatralische Sendung in gedachten had. Die roman bleef fragment maar werd door de meester later omgewerkt tot Wilhelm Meisters Lehrjahre. Die ‘leerjaren’ worden beschouwd als het geslaagde prototype van wat nu in de literatuurgeschiedenis als ‘Entwicklungsroman’ of ‘Bildungsroman’ te boek staat. De literatuurwetenschappers definiëren dat genre als een romanvorm ‘waarin de geestelijke ontwikkeling van een jong (mannelijk) persoon in wisselwerking met de invloeden van zijn burgerlijke omgeving wordt uitgebeeld’, een ontwikkeling die, ik citeer, ‘in haar laatste stadium leidt tot een zekere mate van volmaaktheid en waarin zich meestal het subjectieve ideaal spiegelt van de dichter en zijn epoche’. Ahum! Meestal, ja, maar niet in Schildburg, waar de brullende baby Jobs ter wereld komt. Want dit kind blijkt een nare pestkop, een immorele losbol, die later als mislukte predikant en gesjeesde dorpsschoolmeester geen enkele vorm van volmaaktheid weet te bereiken. Toch vertoont zijn carrière wel enige gelijkenis met die van Goethes ambitieuzere romanheld: ook Jobs verloochent als toneelspeler zijn ‘theatralische Sendung’, om ten slotte in de thuishaven van een eerbaar beroep te belanden, al is dat in zijn geval slechts dat van stadsomroeper.
De Jobsiade is niet alleen uit het oogpunt van literatuurhistorie en -sociologie interessant, dit ‘komische heldengedicht’ is, op de juiste manier gelezen, ook gewoon leuk. Het is leuk omdat het overal maling aan heeft. Het heeft maling aan fraaie verzen, maling aan spelling en grammatica; het is leuk omdat het de lezer permanent sart en treitert, zijn verwachtingen van couplet tot couplet beschaamt, hem ergert met valse rijmklanken, foute zinsbouw en verkeerde klemtónen. Het lapt alle wetten van de goede smaak aan zijn laars en stelt met onnodige uitweidingen, herhalingen en onbenulligheden onvermoeibaar ons geduld op de proef. Het heeft maling aan de burgerlijke normen waarbinnen de antiheld opgroeit, maling aan het gesnater van dameskransjes, het gesmacht van oude vrijsters, maling aan het gezag van raadsheren, schoolhoofden, dominees, professoren, examinatoren, artsen en advocaten en ga zo maar door. Het is satire, maar het geselt op vriendelijke wijze, is eerder een lof der zotheid. Het is niet stichtelijk, biedt geen dieper inzicht dan dat de mens het grootste deel van zijn tijd besteedt aan het bevredigen van zijn primitiefste lusten en het kleinste deel aan het verbloemen daarvan; het is niet verheven, niet subtiel, niet geraffineerd, maar vulgair, verstaanbaar, een tekst die bij poetry slams geen slecht figuur zou slaan – de Jobsiade is rap.
Noten
1 | Zie de afbeelding hierboven ergens. |
2 | Geen flauw idee wat dat voor filosofische olie is. |
3 | Zie bijvoorbeeld: Kortum, Carl Arnold: Dr. Med. Carl Arnold Kortum in den Zeitschriften seiner Zeit. Eine Dokumentation von Klaus Schaller. Bochum 1995. |
4 | De Jobsiade: dat is het leven, de gevoelens en daden van Hieronimus Jobs, den candidaat / uit het Hoogduits door ‘een liefhebber’. Laarman, A’dam 1848. |
5 | De Jobsiade. Grotesk-komisch heldendicht, naar ’t Hoogd.[…] door N.B. Lachman (psd.) 1872. |
6 | De naam ‘Prikkebeen’ is een vertaling van ‘Stachelbein’. Goeverneur vertaalde niet de oorspronkelijke versie van Töpffers Monsieur Cryptogame, maar de gekuiste Duitse bewerking ervan door Julius Keill. |
7 | Aldus Dirkje Kuik in Vrij Nederland van 17.01.1976. Het essay werd herdrukt als nawoord van Gerrit Komrij’s berijming van Töpffers beeldverhaal Monsieur Cryptogame (verschenen als De zonderlinge avonturen van Primus Prikkebeen, Amsterdam: Loeb 1980, 1984). |
8 | Walter Benjamin: Reuters Schelmufsky und Kortums‚ Jobsiade / Vorträge und Reden. In: Walter Benjamin, Verzamelde schriften, deel 4, p.649-660. |