Megalomaan

Het woord ‘megalomaan’ heb ik voor het eerst gelezen in een commentaar van W.F. Hermans op het boek Ik Jan Cremer, dat in april 1964 bij uitgeverij De Bezige Bij verscheen.

Ik was toen 19 en vast van plan de beste schrijver van de hele wereld te worden, zoals het iedere beginnende schrijver ook betaamt. Aan middelmaat hebben we niets. ‘Middelmaat is ondermaat en ondermaat moet worden teruggeworpen’, schreef ik ergens.

Ik heb de eerste druk van Ik Jan Cremer hier staan, een verworven exemplaar waaraan nog een heel verhaal vastzit, maar een verhaal dat hier niet aan de orde is.

Hermans was gunstig te spreken over dit boek, dat inmiddels tot een icoon in de Nederlandse literatuur gerekend mag worden, niet omdat het literair zo goed is, maar omdat het de revolutionaire jaren zestig, de sixties markeert. Of Hermans’ oordeel beïnvloed werd door het feit dat een zijner aforismen als motto in Ik Jan Cremer geciteerd wordt, is niet bekend.

De Franse toneelschrijver Molière, de Nederlandse schrijver W.F. Hermans en de Engelse romantiese dichter William Blake worden hier met een quote vereerd.

Molière:

‘…faire de la prose sans le savoir.’

Dit is een citaat uit het toneelstuk Le Bourgeois gentilhomme, dat zoveel betekent als bij toeval slagen, zonder vooropgezet plan. Een citaat dat mij bruikbaar lijkt als motto voor een schelmenroman.

W.F. Hermans:

‘Wat is een held?

Iemand die straffeloos onvoorzichtig is geweest.’

Dit citaat stamt uit de roman De donkere kamer van Damokles en is op de van het dak vallende mus na wellicht de bekendste van al Hermans’ uitspraken.

         In feite is het een arrogante om niet te zeggen laffe uitspraak, aangezien er de suggestie door wordt gewekt dat de held altijd overleeft, terwijl het juist de ware helden zijn die hun leven niet alleen hebben durven riskeren, maar tevens hebben moeten opofferen.

         Dat Jan Cremer zichzelf als held bestempelt moge duidelijk zijn.

William Blake:

‘… a levelling, rancurous, rational sort of mind that never looked out of the eye of a saint or out of drunkards eye…’

Een citaat dat niet aan het werk van William Blake toegeschreven kan worden, zoals hier wordt gesuggereerd, aangezien het uit het werk van William Butler Yeats komt en wel uit zijn gedicht ‘The seven sages’. Het beschrijft de denkwereld van de Whigs, destijds de politieke tegenstanders van de Tories, die men gelijk kan stellen aan de Conservative Party uit de moderne tijd. Whigs komt dan ongeveer overeen met de Liberal Democrats van tegenwoordig.

Vrij vertaald staat hier dat een Whig in een rationele, rancuneuze, kleinburgerlijke denkwereld leeft en ieder risico mijdt. In welk opzicht dit citaat naar de inhoud van het boek verwijst is anybody’s guess.

         Overigens bestaat het woord rancurous niet, rancorous wel en is de juiste spelling drunkard’s eye, met apostrof, omdat het hier een genitief betreft.

                                                                *

Het is inmiddels 50 jaar geleden dat Ik Jan Cremer als een steen in de Nederlandse literaire vijver plonsde en ter gelegenheid van die mijlpaal verschijnt er op 11 maart een jubileumuitgave. Ik ben benieuwd of de nodige verbeteringen dan op pagina 5 zijn doorgevoerd.

Jan Cremer megalomaan?

Daar valt iets voor te zeggen. Het boek heet Ik Jan Cremer, overigens geen originele titel, als men bedenkt dat Robert Graves I, Claudius al in 1934 het licht deed zien. Het omslagontwerp is van Jan Cremer en het boek is opgedragen aan Jan Cremer en Jayne Mansfield.

Enkele citaten uit een interview in het Volkskrant Magazine van 1 maart 2014, Jan Cremer is dan 73.

Een greep:

Ik ben godverdomme in de 70, maar nog steeds val ik bij vrouwen op. (Dat is zijn uitstraling, voegt hij toe).

Ik heb bombardementen overleefd.

Ik heb nog nooit gebogen.

Je hoeft je niet in je hoofd te halen dat ik onzeker ben.

Ik ga nog vijftig jaar door. (Klopt tweemaal op hout).

Mijn bijnaam is Arendsoog, hè, want ik zie alles.

Ik kijk nooit terug.

Nee, mijn wil is wet.

Ik deel de orders uit.

Er is maar één kapitein op het schip.

                                                                *

Ik kom niet meer op het Boekenbal, want dat is voor iedereen het beste, maar de laatste keer dat ik er was, zag ik onder de vele ijdeltuiten ook Jan Cremer. Het was bij een der dansvloeren. Hij danste niet. Zijn echtgenote wel. Zij danste met een man, op de dansvloer. Jan Cremer, de kapitein, de man die de orders uitdeelt, de man die nog nooit gebogen heeft en nooit onzeker is, liep als een nerveuze grensrechter langs de zijlijn heen en weer en spiedde met zijn Arendsoog naar de gedragingen van zijn echtgenote op de dansvloer.

Misschien heeft zij bij thuiskomst wel een glaasje warme melk voor hem gemaakt.

L.H. Wiener