Feuilleton: – De Jobsiade – Dertigste hoofdstuk
Dertigste hoofdstuk
Hoe in Ohnewitz op een woensdag een oproer uitbrak en allerlei wondertekens daaraan voorafgingen, en hoe de heer Hieronimus met knuppels etc. werd weggejaagd.
- En deze resolutie, die veel opzien baarde,
Viel in het dorp niet in goede aarde,
En onder de boeren ontstond alom
Dientengevolge een machtig gebrom.
- Want ze zagen nu open en bloot dat
Jobs in de kasteelheer een bondgenoot had
En vonden dat een onbillijke zaak:
Dus zinden ze eensgezind op wraak.
- Om deze belangrijke reden kwamen
Ze in het dorpscafé dikwijls samen,
En bespraken bij tabak en bier
Hoe ze het aan moesten pakken hier.
- Ze hebben meteen daarop onverschrokken
Hun kinderen aan de meester onttrokken;
En klein of groot, van nu af aan
Werd er door hen niet meer schoolgegaan.
- Maar, zo vonden de slimste boeren,
Je moest op de juiste gelegenheid loeren
Om vervolgens, optimaal voorbereid,
Serieus te beginnen met de strijd.
- Dit voorstel leek allen zeer gezond en
Werd ook alom uitvoerbaar bevonden
Dus besloten ze te beginnen pas,
Als hun heer op reis en afwezig was.
- Wel wisten ze al deze oproerigheden
In het allerdiepste geheim te smeden,
Tot eindelijk de dag brak aan
Om aan en in de slag te gaan.
- Voordat het echter zover was gekomen,
Werden in Ohnewitz grote tekens vernomen,
Zoals dat bij een grote gebeurtenis
Ter aankondiging gebruikelijk is.
- Zo had bijvoorbeeld kort tevoren
Een zeer grote uil op de klokkentoren,
Te middernacht, hoogst ongepast,
Allerafgrijselijkst gekrast.
- Ook was één boer zich doodgeschrokken,
Toen hij de kroeg uitkwam, van de klokken,
En stortte de schoorsteen voor dag en dauw
In van het oude schoolgebouw.
- Ook was er bij de koster een kalfje geboren
Dat opviel door abnormaal lange oren,
En veel honden huilden erger toen
Dan honden anders plegen te doen.
- Ook zag men her en der dwaallichten
En ’s nachts nog meer wonderlijke gezichten,
En toen ’s middags de zon weer scheen,
Brak molenaars ezel zomaar een been.
- Uit alles wat zo werd waargenomen
Bleek wel dat er iets zat aan te komen,
Maar het gevaar bemerkte je pas
Toen het uur al geslagen was.
- Want op woensdagochtend even voor achten
Kwam er een einde aan het wachten
Toen luidde voor elke boer het uur U,
En elk van hen kwam uit zijn hoeve nu.
- Wie had er niet doodsbenauwd willen vlieden
Bij het zien van die zwaarbewapende lieden
Van wie zich ieder naar hartelust
Met een knuppel of vlegel had uitgerust?
- In het dorp begon het nu allen te dagen,
En voorspelde men dood en harde slagen;
En elke hond en elke haan
Begon te kraaien of sloeg aan.
- De samenzweerders kwamen bezijden
Het dorpje bijeen op de stille heide,
En reeds trokken ze in processie op
Naar de woning van meester Job(s).
- Ze waren omringd door een grote schare
Kinderen die in hun nopjes waren
Omdat ze binnen de kortste tijd
Van meester zouden worden bevrijd.
- Nog lag meester Jobs in zijn bed te dromen,
Alsof hem niets naars kon overkomen,
Tot zich opeens die hele hord’
Met luid geraas naar binnen stort.
- Aldus met geweld uit zijn slaap getrokken,
Is hij vanzelf zich een aap geschrokken,
Want nu bemerkte hij te laat
Het te plegen hoogverraad.
- En voordat hij naar adem kon snakken,
Hadden ze hem al stevig te pakken,
En nauwelijks werd hem toegestaan
Nog even zijn kleren te trekken aan.
- Ze deelden hem eens en voor altijd mede
Dat hij Ohnewitz nooit meer mocht betreden
En joegen vervolgens onze held
Met knuppels weg en met gescheld.
- Nu ze hun zaak hadden weten te klaren
Kwam de strafexpeditie al snel tot bedaren
En met een vrolijk: ‘Yippie-i-ay!’
Snelden ze naar het dorpscafé.
- Daar nu begon menigeen al te brallen
Dat hij de flinkste geweest was van allen
En weldra bleek bij de brandewijn
Elke boer de grootste held te zijn.
- Maar sommigen, in plaats van blij te wezen,
Hadden al spijt en begonnen te vrezen
Dat er bij terugkeer van hun heer
Kerkerstraf dreigde, zo niet meer.