Dertigste hoofdstuk

Hoe in Ohnewitz op een woensdag een oproer uitbrak en allerlei wondertekens daaraan voorafgingen, en hoe de heer Hieronimus met knuppels etc. werd weggejaagd.

137

  1. En deze resolutie, die veel opzien baarde,

    Viel in het dorp niet in goede aarde,

    En onder de boeren ontstond alom

    Dientengevolge een machtig gebrom.

  2. Want ze zagen nu open en bloot dat

    Jobs in de kasteelheer een bondgenoot had

    En vonden dat een onbillijke zaak:

    Dus zinden ze eensgezind op wraak.

  3. Om deze belangrijke reden kwamen

    Ze in het dorpscafé dikwijls samen,

    En bespraken bij tabak en bier

    Hoe ze het aan moesten pakken hier.

  4. Ze hebben meteen daarop onverschrokken

    Hun kinderen aan de meester onttrokken;

    En klein of groot, van nu af aan

    Werd er door hen niet meer schoolgegaan.

  5. Maar, zo vonden de slimste boeren,

    Je moest op de juiste gelegenheid loeren

    Om vervolgens, optimaal voorbereid,

    Serieus te beginnen met de strijd.

  6. Dit voorstel leek allen zeer gezond en

    Werd ook alom uitvoerbaar bevonden

    Dus besloten ze te beginnen pas,

    Als hun heer op reis en afwezig was.

  7. Wel wisten ze al deze oproerigheden

    In het allerdiepste geheim te smeden,

    Tot eindelijk de dag brak aan

    Om aan en in de slag te gaan.

  8. Voordat het echter zover was gekomen,

    Werden in Ohnewitz grote tekens vernomen,

    Zoals dat bij een grote gebeurtenis

    Ter aankondiging gebruikelijk is.

  9. Zo had bijvoorbeeld kort tevoren

    Een zeer grote uil op de klokkentoren,

    Te middernacht, hoogst ongepast,

    Allerafgrijselijkst gekrast.

  10. Ook was één boer zich doodgeschrokken,

    Toen hij de kroeg uitkwam, van de klokken,

    En stortte de schoorsteen voor dag en dauw

    In van het oude schoolgebouw.

  11. Ook was er bij de koster een kalfje geboren

    Dat opviel door abnormaal lange oren,

    En veel honden huilden erger toen

    Dan honden anders plegen te doen.

  12. Ook zag men her en der dwaallichten

    En ’s nachts nog meer wonderlijke gezichten,

    En toen ’s middags de zon weer scheen,

    Brak molenaars ezel zomaar een been.

  13. Uit alles wat zo werd waargenomen

    Bleek wel dat er iets zat aan te komen,

    Maar het gevaar bemerkte je pas

    Toen het uur al geslagen was.

  14. Want op woensdagochtend even voor achten

    Kwam er een einde aan het wachten

    Toen luidde voor elke boer het uur U,

    En elk van hen kwam uit zijn hoeve nu.

  15. Wie had er niet doodsbenauwd willen vlieden

    Bij het zien van die zwaarbewapende lieden

    Van wie zich ieder naar hartelust

    Met een knuppel of vlegel had uitgerust?

  16. In het dorp begon het nu allen te dagen,

    En voorspelde men dood en harde slagen;

    En elke hond en elke haan

    Begon te kraaien of sloeg aan.

  17. De samenzweerders kwamen bezijden

    Het dorpje bijeen op de stille heide,

    En reeds trokken ze in processie op

    Naar de woning van meester Job(s).

  18. Ze waren omringd door een grote schare

    Kinderen die in hun nopjes waren

    Omdat ze binnen de kortste tijd

    Van meester zouden worden bevrijd.

  19. Nog lag meester Jobs in zijn bed te dromen,

    Alsof hem niets naars kon overkomen,

    Tot zich opeens die hele hord’

    Met luid geraas naar binnen stort.

  20. Aldus met geweld uit zijn slaap getrokken,

    Is hij vanzelf zich een aap geschrokken,

    Want nu bemerkte hij te laat

    Het te plegen hoogverraad.

  21. En voordat hij naar adem kon snakken,

    Hadden ze hem al stevig te pakken,

    En nauwelijks werd hem toegestaan

    Nog even zijn kleren te trekken aan.

  22. Ze deelden hem eens en voor altijd mede

    Dat hij Ohnewitz nooit meer mocht betreden

    En joegen vervolgens onze held

    Met knuppels weg en met gescheld.

  23. Nu ze hun zaak hadden weten te klaren

    Kwam de strafexpeditie al snel tot bedaren

    En met een vrolijk: ‘Yippie-i-ay!’

    Snelden ze naar het dorpscafé.

  24. Daar nu begon menigeen al te brallen

    Dat hij de flinkste geweest was van allen

    En weldra bleek bij de brandewijn

    Elke boer de grootste held te zijn.

  25. Maar sommigen, in plaats van blij te wezen,

    Hadden al spijt en begonnen te vrezen

    Dat er bij terugkeer van hun heer

    Kerkerstraf dreigde, zo niet meer.