Feuilleton: De Jobsiade – Eenentwintigste hoofdstuk
Eenentwintigste hoofdstuk
Hoe vader Jobs, de senator, Hieromimus uiterst bestraffend toespreekt, en hoe hij van verdriet sterft.
- Nu had je pa Jobs eens moeten aanschouwen,
En hoe er daar moord en brand werd geschrauwen,
Omdat, als gezegd, het examen zopas
Zo weinig naar wens verlopen was.
- Wat deed vader Jobs in die situatie?
Vraagt zich de lezer af. Ter informatie:
Hij ontstak daarover in razernij
En sprak tegen zijn zoon: ‘Jij slij-
- merd! Heb ik je daarom mijn hele leven
Gevoed en geld voor je uitgegeven,
Zodat ik nog eindig als arme man
En louter ellende heb daarvan?
- Was je maar vlijtiger wezen studeren,
Zonder jezelf zo te encanailleren,
Dan was je nu al, potverjandrie,
Een candidatus Ministerii!
- En had hier een prima gemeente gevonden.
Jij domme sukkel, het is eeuwig zonde,
Nu ben je een theologische nitwit,
Die levenslang in de bedeling zit!
- En je moeder en ik onderwijl maar denken
Dat jij ons een en al vreugde zou schenken,
Maar nee, het is niets dan ellende dus
Met jou! nare Hieronimus!
- Alles wat je me ooit hebt geschreven
Over hoe vlijtig je was en gedreven,
En dat er niemand studeerde als jij
Dat alles was, zie ik nu, leugenarij.
- Ook dat van dat privatissimo
En van die tien uur college en zo,
En die professorale tevredenheid
En die theedrinkerij in eenzaamheid;
- En insgelijks al die geleerde dingen
Waarvan je hersenpan dreigde te springen,
En al dat gemediteer in de nacht
En wat je nog meer toen te berde bracht;
- Ook dat je maag het zo slecht kon verteren
Om alsmaar te moeten zitten leren,
Dat alles blijkt nu metterdaad
Maar bluf te zijn en leugenpraat.
- O was ik toen maar niet doof gebleven
Voor de raad die de rector mij had gegeven,
Die mij overduidelijk had gezegd:
Van deze jongen komt niets terecht!
- Handenvol geld had ik kunnen besparen,
En het kapitaal onaangetast kunnen bewaren,
Dat jij, mislukte ellendige kwast,
Op de universiteit hebt verbrast!’
- Zo ongeveer luidde de strafpreek waarmede
Vader Jobs zijn zoon wilde brengen tot rede,
Nog liever had hij bij het eerste affect
Hem met een pak stokslagen bedekt.
- Daar echter een goede gezondheid maar zelden
Gediend pleegt te zijn met tieren en schelden,
Kreeg opeens de goede oude baas
Een heftige beroerte, helaas.
- Hij had ook al eerder, in beter tijden,
Onder een ernstige voetjicht te lijden,
Een ziekte waarvoor hij veel aanleg had,
Als raadsheer die gaarne dutte en at.
- Maar nu was die pijn uit zijn voeten geweken,
Om in zijn hart de kop op te steken,
En na een etmaal nog slechts te gaan,
Verliet hij het tijdelijke bestaan.
- Dat was me een jammeren, handenwringen,
Geen mens in huis kon zijn tranen bedwingen,
Zodat zelfs Hieronimus zich niet
Of maar nauwelijks troosten liet!
- Daar sommige lezers wellicht de kennis
Verveelt van al deze treurige scènes,
Wend ik mij nu van de senator af,
Hij ruste zalig in zijn graf.
†