Negentiende hoofdstuk

Hoe Hieronimus kandidaatsexamen deed en hoe het hem daarbij verging.

  1. Van het besluit werd niet meer afgeweken,

    Zodoende kwam reeds na enkele weken

    De examencommissie bij elkaar

    Voor Hieronimus’ examen aldaar.

  2. Maar de angsten die hem begonnen te plagen

    Naarmate die dag begon te dagen,

    Alsook zijn daardoor gekwelde gelaat

    Begrijpt geen lezer adequaat.

  3. Die te schilderen zal ik dus maar laten

    En zo kwam het ergste en meest gehate

    Uur steeds dichterbij van lieverlee.

    O arme Hieronimus, wee!

  4. Noem mij nu, meisje Muze, de namen

    Van de geestelijke heren die op het examen

    Verschenen zijn van alle kant,

    Uit de verste hoeken van Schwabenland.

  5. Daar was ten eerste de Herr Inspector,

    Sterk in de leer als een tweede Hector,

    Een forse dikzak bovendien,

    Die het inspectoraat goed was aan te zien.

  6. Hij was in elk opzicht een man van gewicht en

    Hij vervulde ambtshalve zijn zware plichten

    Geduldig en met een blij gemoed,

    Ook at en dronk hij dagelijks goed.

  7. De geestelijke assessor was de tweede,

    Een man wat schriel van lijf en leden,

    Die echter qua lengte met gemak

    Boven de inspecteur uitstak.

  8. Hij bedreef naast zijn geestelijke liefhebberijen

    Ook een soort van keuterboerderijje

    En dronk alleen bier en slechte wijn

    Want de oogst was gewoonlijk klein.

  9. Dan de heer Krager, een man op jaren,

    In de kerkvaders buitengewoon ervaren,

    Die hij zo vaak als maar mogelijk

    Citeerde als bewijs van zijn eigen gelijk.

  10. Dan de heer Krisch, zo kuis als Jezus,

    Uitblinkend in sterke exegezus,

    En die eerder boven- dan onderdee

    Voor de beste Zuid-Duitse dominee.

  11. Dan de heer Beff, een gedegen linguist &

    In doen en laten nogal een christen,

    Gevreesd om zijn saaiheid en monotonie,

    Maar op beste voet met de orthodoxie.

  12. Dan de heer Schrei, een prima sprekerd,

    In kerk en gezelschap hoogst zelfverzekerd,

    Hij deelde in vrolijke harmonie

    Het bed met de kokkin van zijn pastorie.

  13. Dan de heer Plotz, een man als een engel,

    Als puber ooit een geduchte bengel,

    Maar sinds zijn beroeping voor n.l. tam,

    En sedertdien zo vroom als een lam.

  14. Hij kon zijn gemeente een liedje zingen

    Van zonden en wereldse aanvechtingen,

    En deelde, als hij in de stemming was,

    Alom straffen uit, te onpas en te pas.

  15. Dan de heer Kessler, van ijver blakend,

    Met straffe hand over zijn schaapjes wakend,

    Al was er soms in zijn kudde helaas

    Ook af en toe een bok de baas.

  16. Hij was heel dikwijls, om hen te beleren,

    Gedwongen veelvuldig te procederen,

    Want qua rechtskennis was hij inderdaad

    De evenknie van de beste advocaat.

  17. Behoudens bovengenoemden kwamen

    Er nog meer geestelijke heren op het examen

    Die ik niet allemaal man voor man

    Met naam en toenaam noemen kan.

  18. Toen nu de gehele geestelijke ronde

    Zich voltallig aanwezig had bevonden,

    Nam men ad prolegomena’s

    Rondom de grote tafel plaats.

  19. Hieronimus trad nu vol onbehagen

    Voor de verzameling witte kragen

    Als een weldra te slachten vee.

    O wee! O wee, Hieronime!

  20. Eerst informeerden de examinatores

    Naar zijn antecedenten en mores

    En of hij een testimonium

    Van zijn studietijd kon tonen hun.

  21. Hieronimus, hierin nog zonder ervaring,

    Gaf de inspector de gevraagde verklaring,

    Die hem dadelijk ging lezen dus.

    O wee! O wee! Hieronimus!

  22. Want al was die tekst (zoals reeds vermeld)

    In het Latijns en het Grieks gesteld

    En daarom een moeizame lectuur,

    Kreeg Hieronimus toch het zuur,

  23. Want de inspecteur had helaas de gymnasiale

    Vaardigheid die te kunnen vertalen,

    Terwijl de anderen tot hun spijt

    Niet beschikten over die vaardigheid.

  24. Om u, lezer, breed te informeren,

    Wil ik dat bij dezen documenteren

    En schrijf ik hier compleet voor u uit

    Hoe die tekst letterlijk heeft geluid:

  25. Eerst de naam en de titels van de geleerde

    Die in drie hoofdletters de geïnteresseerde

    Lezer toesprak, wensende hem,

    De Lectori, een Bene Salutem!

  26. Gelet op het feit dat drie jaar te dezen

    (en enige weken) alhier is gewezen

    De heer Hieronimus Jobsius

    Als Theologiae Studiosus,

  27. En mij heeft laten weten, ter plekke,

    Voornemens te zijn te willen vertrekken

    En mij verzocht heeft bovendien

    Hem van een getuigschrift te voorzien,

  28. Wil ik hem hetzelve niet misgunnen,

    En verheug ik mij verklaren te kunnen

    Dat hij zich per semester éénmaal

    Vertoond heeft in de collegezaal.

  29. Of hij zich privatim op zekere tijden

    Nog aan zijn studie heeft willen wijden

    Verraadt hem zijn eigen geweten wellicht,

    Maar ik schrijf dat niet in dit bericht.

  30. Ook onder zijn verdere activiteiten,

    Is er niets dat in zijn voordeel kan pleiten,

    Maar daarvan rep ik nochtans niet,

    Gelijk de naastenliefde gebiedt.

  31. Ik hoop dat zijn toekomstige leven

    Hem nog veel voldoening moge geven;

    De hemel lichte hem voor en bij,

    Opdat hem veel goeds beschoren zij.

  32. Die lezing was een geheel onverwachte;

    En dat Hieronimus er niet om lachte,

    Toen dit zo openlijk werd gezegd,

    Dat hoeft niet te worden uitgelegd.

  33. Gelukkig bleek er nog niets verloren

    En hielden de heren de hand voor hun oren,

    Ze toonden erbarmen, waarop voornoemd

    Getuigschrift eenstemmig werd geroemd.

  34. Immers, ze hadden in het verleden

    Als student ook vele ondeugendheden

    Bedreven en toonden zich daarom coulant,

    En wendden zich nu tot de examinand.

  35. Het was de Inspektor, in eerste instantie,

    Die vier keer hoestte met veel resonantie,

    En vier keer ahum-de (nog niet op dreef)

    En sprak, terwijl hij zijn buik opwreef:

  36. ‘Als rector en pro tempore toegetreden

    Tot deze commissie en haar leden,

    Vraag ik u: ‘Quid sit episcopus?’

    Daarop antwoordde Hieronimus:

  37. ‘Een bisschop schenkt ons welbehagen

    En sterkt ons op koude winterdagen;

    De ingrediënten daarvan zijn:

    Citroensap, suiker en rode wijn.’

  38. Jobs’ antwoord dat alom hoofdgeschud oogstte,

    Verbaasde het hele gezelschap ten hoogste.

    De inspecteur sprak: ‘Ahum! Ahem!’

    De anderen deden daarop net als hem.

  39. Nu kon de assessor zijn vraag gaan stellen.

    ‘Mijnheer Hieronimus, kunt u vertellen,

    Zijn u de apostelen bekend?’

    Hieronimus aarzelde geen moment:

  40. Een apostel, daarvan ben ik zeker,

    Is een soort van grote diepe beker1

    Zoals men gebruikt in de kroegen hier,

    Of bij een maaltijd met wijn of bier.

  41. Jobs’ antwoord dat alom hoofdgeschud oogstte,

    Verbaasde het hele gezelschap ten hoogste.

    De inspecteur sprak: ‘Ahum! Ahem!’

    De anderen deden daarop net als hem.

  42. Vervolgens kwam aan de beurt de heer Krager:

    ‘Wat is u bekend,’ aldus deze ondervrager,

    ‘Over Augustinus, heer kandidaat?’

    Hieronimus antwoordde kordaat:

  43. ‘Dat moet wel die goejige Justus wezen,

    Van een ander heb ik gehoord noch gelezen,

    Dat is de universiteitspedel

    Die trok bij mij al zo vaak aan de bel.

  44. Jobs’ antwoord dat alom hoofdgeschud oogstte

    Verbaasde het hele gezelschap ten hoogste.

    De inspecteur sprak: ‘Ahum! Ahem!’

    De anderen deden daarop net als hem.

  45. De heer Krisch, die zich al zat te vervelen,

    Vroeg pal daarop: ‘Uit hoeveel delen

    Dient een goede preek te bestaan,

    Als aan alle regels is voldaan?’

  46. Hieronimus, zonder veel tijd te verspelen,

    Gaf als antwoord: ‘Een preek bestaat uit twee delen,

    Van het eerste snapt men helemaal niets,

    Van het tweede echter snapt men wel iets.’

  47. Jobs’ antwoord dat alom hoofdgeschud oogstte

    Verbaasde het hele gezelschap ten hoogste.

    De inspecteur sprak: ‘Ahum! Ahem!’

    De anderen deden daarop net als hem.

  48. Waarna de heer Beff, de taalgeleerde,

    Hieronimus met de vraag confronteerde:

    ‘Is u het Hebreeuwse woord “kibboets” bekend,

    En kunt u me zeggen wat het betekent?’

  49. ‘Zoals u op menig menukaart kunt lezen,

    Wordt kibbeling2 om zijn smaak zeer geprezen,

    Het gaat om een vis, of een deel daarvan

    Dat men gewoonlijk braadt in de pan.’

  50. Jobs’ antwoord dat alom hoofdgeschud oogstte

    Verbaasde het hele gezelschap ten hoogste.

    De inspecteur sprak: ‘Ahum! Ahem!’

    De anderen deden daarop net als hem.

  51. Waarna de heer Schrei aan de beurt is gekomen

    En de kandidaat onder vuur heeft genomen

    En vroeg: ‘Hieronimus, zet u voor mij

    De soorten engelen eens op een rij.’

  52. Hieronimus antwoordde hoogst ongewoonlijk:

    ‘Ik ken wel niet iedere engel persoonlijk,

    Maar de “Blauwe Engel” toch goed genoeg,

    Ze staat op het schild van genoemde kroeg.’

  53. Jobs’ antwoord dat alom hoofdgeschud oogstte

    Verbaasde het hele gezelschap ten hoogste.

    De inspecteur sprak: ‘Ahum! Ahem!’

    De anderen deden daarop net als hem.

  54. Vervolgens trok de heer Plotz ten aanval

    En vroeg: ‘Kandidaat, noemt u me het aantal

    Concilia oecumenica.’

    Hieronimus antwoordde even daarna:

  55. ‘Mij is vaak in mijn studentenleven,

    Het consilium abeundi gegeven,

    Maar meestal niet om redenen die

    Iets uitstaande hadden met economie.’

  56. Jobs’ antwoord dat alom hoofdgeschud oogstte

    Verbaasde het hele gezelschap ten hoogste.

    De inspecteur sprak: ‘Ahum! Ahem!’

    De anderen deden daarop net als hem.

  57. Nu kwam de heer Kessler, de schriftgeleerde,

    Die de vraag op tafel deponeerde

    Of de geachte kandidaat ook wist

    Wie de strijd tegen de Filistijnen had beslist.

  58. Antwoord: ‘In mijn studentenloopbaan

    Zag ik menigeen naar de Filistijnen gaan,

    Het meest beslissende daarbij

    Was doorgaans de drank of een knokpartij.’

  59. Jobs’ antwoord dat alom hoofdgeschud oogstte

    Verbaasde het hele gezelschap ten hoogste.

    De inspecteur sprak: ‘Ahum! Ahem!’

    De anderen deden daarop net als hem.

  60. De ruimte ontbreekt me om te vermelden

    Welke vragen de overige heren nog stelden,

    Want een volledig verslag vult wel

    Op zijn minst zo’n zeven vel.

  61. Temeer aangezien er op dit examen

    Nog vele vragen en antwoorden kwamen

    Betrekking hebbend op dogmatiek,

    Polemica en hermeneutiek.

  62. Benevens op kerkhistorische dingen,

    En woord- en bijbelverklaringen

    Of wat men nog verder een geestelijk man

    Aan examenvragen voorleggen kan.

  63. Waarbij Hieronimus steevast de hoogste

    Verbazing wekte en hoofdgeschud oogstte.

    De inspecteur sprak: ‘Ahum! Ahem!’

    De anderen deden daarop net als hem.

  64. Toen men eindelijk klaar was met examineren

    Mocht Hieronimus zich verwijderen,

    Opdat er naar geldend Kerkelijk Recht,

    In alle rust kon worden overlegd

  65. Of men Hieronimus toe kon laten

    Tot de klasse der kandidaten

    En of het heilig ministerie hem

    Toe kon laten met meerheid van stem.

  66. Het bleek dat men zonder veel wikken

    Of wegen hierover negatief moest beschikken,

    Want iedereen had overwegend bezwaar.

    Dus was men het spoedig eens met elkaar

  67. Dat Hieronimus onmogelijk kon verlangen

    Toe te treden tot de kandidatenrangen,

    Maar dat men uit consideratie voortaan

    Hier geen ruchtbaarheid zou geven aan.

  68. En werkelijk heeft in de loop der jaren

    Geen buitenstaander er iets van ervaren,

    En iedereen hield van vroeg tot laat

    Hieronimus voor een geslaagd kandidaat.


Noten

1 [apostel] Hieronimus doelt hier op de apostelkruik, ‘een drinkbeker van Duits aardewerk, met apostelfiguren versierd’ (Van Dale, Groot Woordenboek van de Nederlandse Taal).
2 [kibbeling] Vrij vertaald. In de brontekst verwijst Hieronimus naar een indertijd zeer geliefde 6-delige roman, getiteld Sophiens Reise von Memel nach Sachsen (1769-1678) waarin Sophie, aldus Jobs, ‘…de mopperkont Kübbuz huwen gaat / nadat ze de rijke Puff had versmaad’. Deze burgerlijke reisroman, die hoofdzakelijk in Danzig en Königsberg tijdens de Zevenjarige Oorlog speelt, was het hoofdwerk van de theoloog Johann Thimotheus Hermes. Volgens de kwaadaardige Schopenhauer was dit triviale monstrum van meer dan 4000 bladzijden het lievelingsboek van Hegel. De derde oplage (1778) was overigens geïllustreerd door Chodowiecki, de succesrijkste illustrator van zijn tijd (zie ook Jobsiade I,11, noot.)