Feuilleton: De Jobsiade – Vierentwintigste hoofdstuk
Vierentwintigste hoofdstuk
Hoe Hieronimus als secretaris voor curieuze zaken kwam te staan, en hoe hij werd weggejaagd.
- Geachte lezer, onze voorouders waren
Beslist geen stompzinnige Kampenaren,
Nee, ze hadden over het algemeen
Juist vele verstandige ideeën.
- Ze hebben dan ook tijdens hun leven
Hun nageslacht veel wijze leren gegeven,
Veel van hun spreuken zijn nu nóg waar,
Hun wijsheid blijkt daaruit zonneklaar.
- Zo is er bijvoorbeeld in alle landen
O.a. een spreekwoord voorhanden
Dat oud is en toch nooit vergrijst
En dagelijks zijn juistheid bewijst.
- Het luidt aldus: Wie de last moet dragen
Van louter en alleen gelukkige dagen,
Moet door de natuur natuurlijk wel
Voorzien zijn van een sterk beendergestel.
- Dat dit oude spreekwoord getuigt van waarheid
Wordt in dit hoofdstuk weldra bewaarheid
En laat Hieronimus niet ongedeerd
In wie deze wijsheid zich manifesteert.
- Want hij leefde gelijk de rijkste vorsten,
Wist daarbij van hongeren noch dorsten,
Kon slapen, door zwanendons toegedekt,
En werd nooit door iemand voortijdig gewekt.
- Hij sliep, at en dronk naar lieve luste,
Al liep daar dan nog wel steeds die bewuste
Voor hem zo rampzalige joffer rond,
Die hij met verliefde ogen verslond.
- Aan haar blikken en haar hele wezen
Was volgens hem duidelijk af te lezen
Dat ook Amalia van haar kant.
In sterfelijk verliefd-zijn was ontbrand.
- Steeds als ze hem haar gezicht toekeerde
Dat hij van dichtbij en detail bestudeerde,
Flitste er iets door hem heen van dat
Hij haar al eens eerder bezichtigd had.
- Dus stapte hij heen over alle bezwaren
Door driest zijn liefde te verklaren,
En weldra gingen ze met elkaar om
Als je reinste bruid en bruidegom.
- Bang als hij was voor kwade vermoedens,
Bleef hij, zo goed hij maar kon, op zijn hoedens,
En kwam de oude baas eraan,
Deed hij alsof hij haar niet zag staan.
- Maar des te veelvuldiger werden intussen
Met louter speelsigheidjes en kussen
De verboden uurtjes gevuld aldus
Door Amalia en Hieronimus.
- Dat de schrijver zo tactvol kon manoeuvreren
Kon de kamerjoffer ten zeerste waarderen,
Nu zij niet behoefde te vrezen dat zij
Daardoor zou raken uit het gevlij.
- Hij kreeg daarom dan ook veel mooie dingen:
Doosjes en hemden, gespen en ringen,
Doekjes, manchetten, kousen naar wens,
Muts, handschoen, dassen enzovoort, enz.
- Toen hij haar weer eens een keer kwam bezoeken
Teneinde ambtshalve iets af te boeken,
Reikte ze hem na afloop spontaan
Een prachtig zakhorloge aan.
- Dat werd ook in dankbaarheid aangenomen,
Maar toen hij scherper keek, dacht hij te dromen,
En riep, terwijl zijn stem haast brak:
‘Dat horloge ken ik als mijn zak!’
- Amalia schrok natuurlijk terdege,
Maar zat niet om een antwoord verlegen,
En heeft hem zonder omhaal bekend
Het gekregen te hebben van een student.
- ‘Als dat niet uitermate raar is,
Dan weet ik het niet!’ sprak de secretaris,
Zodra hij bekomen was van de schrik:
‘Die student, Amalia, dat was ik!’
- En beiden bezonnen zich in die situatie
Op hun vijf jaar eerder begonnen relatie;
Het feit dat ze toen zijn horloge stal
Was, zei ze giechelend, louter toeval.
- Feit was dat ook hij weldra hartelijk lachte
Bij de vermakelijke gedachte
Dat zo opeens, na vijf jaar en één dag,
Dat klokje opnieuw in zijn handpalm lag.
- Overigens was het eenvoudig te verklaren
Dat de joffer met het verstrijken der jaren
In de kandidaat/secretaris al niet meer
De student herkend had van weleer.
- Maar niettemin bleek deze rare affaire
Het tweetal nog sterker te stimuleren,
De oude edelman ten spijt,
Tot wederzijdse intimiteit.
- Wat er na verloop van tijd toe moest leiden
Dat je hen zelden meer aantrof gescheiden;
En dat ze gek waren op elkaar
Toonden ze ook in het openbaar.
- Als zij ergens was, in de tuin of de kelder,
Was hij daar ook (dat was alleszins helder),
Ook in de keuken, slaapkamer of stal
Volgde hij haar overal.
- Zelfs als zij ’s nachts op warmhartige wijze
Haar broodheer vrijwillig een dienst wou bewijzen,
Zorgde Hieronimus dat hij meteen
Klaarwakker bij haar op de mat verscheen.
- Was hij aan het schrijven en het noteren
Kwam Amalia hem steeds assisteren,
En was niet bij hem weg te slaan
Waar ze hem maar zag gaan of staan.
- Ze placht hem de heerlijkste hapjes te geven
Die van het diner waren overgebleven;
Stond er wild of kalfsgebraad op het menu,
Bracht ze hem steevast de niertjes en jus.
- Uit de kelder met de bourgognewijnen
Liet ze geregeld een flesje verdwijnen,
Dat dan Hieronimus van haar kreeg,
En die dronk het vervolgens leeg.
- Kortom, hij beleefde wellustige tijden,
Ik zeg u dat iedereen hem zou benijden,
Ik durf zelfs te beweren dat
Geen bisschop of paus het ooit beter had.
- Maar de lezer heeft wel al begrepen,
Dat dit zich niet eeuwig zo voort kon slepen,
Want de oude, genadige heer,
Merkte het spelletje meer en meer.
- Normaliter steeds even blij van nature,
Begon hij nu toch rap te verzuren,
En gaf Hieronimus te verstaan
Dat het zó niet langer door kon gaan.
- Hij wilde hem (zei hij ten overvloede)
Voor verdere misstappen graag behoeden
En dat, als hij van die relatie niet afzag,
Dit helaas zou leiden tot zijn ontslag.
- Hieronimus heeft hem heilig bezworen
Dat Amalia nog even kuis was als tevoren,
En dat hij nooit meer met ‘die vrouw’
Ook maar één woordje wisselen zou.
- ‘In dat geval, kunt u zonder meer blijven
En onbeperkt al mijn brieven schrijven
Als secretaris, zolang u maar wilt!’
Reageerde de oude edelman mild.
- Hoewel Hieronimus nu beter oplette
En met haar de gewraakte amourette
Alleen nog in het geheim bedreef
En des vlijtiger noteerde en schreef,
- Beleefde hij kort na die confrontatie
Opnieuw een onaangename sensatie,
Toen de oude heer diep in de nacht
Amalia een bezoekje bracht,
- Zoals hem dat geregeld behaagde
Als de slapeloosheid hem te zeer plaagde,
Want bij die aardige vriendin
Sliep hij gewoonlijk beter in;
- Enfin, daar had je het gedonder
Omdat hij, wonder boven wonder,
Zag dat zijn plaats bij haar in bed
Al door Hieronimus was bezet.
- Jemig! Godsamme! Wel potverjandomme!
Het tieren en vloeken wou niet verstommen;
En zo werd nog in diezelfde nacht
Hieronimus het huis uit gejaagd.
- Daar hielp geen bidden meer en geen smeken,
Er waren geen potjes meer om te breken,
En zelfs de kamerjoffer daar
Zweefde bijna in levensgevaar.
- Wel kon ze met moeite door vlijen en slijmen
De vertrouwensbreuk nog gedeeltelijk lijmen,
Maar voor de onzalige kandidaat
Kwam elke vorm van hulp te laat.