Recensie: Bas Heijne – Vreemde reis
Groot stilist en boeiend verteller
Het debuut van Bas Heijne, de roman Laatste woorden (1983), was een exuberant boek, zowel inhoudelijk als stilistisch. Uitbundig, excentriek, gek — Heijne had zich duidelijk voorgenomen naar grote hoogten te reiken. Hoewel hij daar niet helemaal in slaagde, zijn die Laatste woorden toch als een veelbelovende eerste stap in mijn herinnering blijven hangen. Des te opmerkelijker is het dat Vreemde reis, de bundel reisverhalen die Heijne onlangs publiceerde, in alle opzichten zo’n gewoon boek is.
Weg is de pose, weg is het zichzelf overschreeuwen van een jong auteur die koste wat het kost in de kijker wil lopen. In plaats daarvan krijgen we degelijkheid voorgeschoteld: de belevenissen van iemand die zich terdege op zijn reis heeft voorbereid en die er in keurige, meer dan verantwoorde zinnen verslag van doet. Al is het mij af en toe te gepolijst en emotioneel te ingehouden, ik vind dat winst. Heijne schaart zich niet alleen onder degenen die een reisverhaal mooi kunnen vertellen, hij toont ook — veel meer dan in zijn debuut — een zorgvuldig stilist te zijn.
In een land als Nederland, waar Cees Nooteboom, zo ongeveer het monopolie van de reisvertelling bezit en Boudewijn Büch voor de curieuze voetnoten zorgt, moet je van goeden huize komen om overtuigende reisimpressies af te leveren. Behalve Bas Heijne slaagt Carolijn Visser daarin, en het is aardig om te constateren hoe verschillend de invalshoek is die beiden kiezen. Waar Visser voortdurend op zoek is naar het politieke klimaat van de landen die ze bezoekt en naar de sociale omstandigheden van de mensen die ze ontmoet, is Heijne’s preoccupatie strikt literair en daarbij — waar het zijn homoseksualiteit betreft — hoogst persoonlijk. Een reis naar India wordt ondernomen om E. M. Forster na te reizen, in Engeland gaat het om Byron. Eigen indrukken worden afgewisseld met bio- en bibliografische gegevens over de beide auteurs en het resultaat is een lezenswaardige melange.
Vormen Forster en Byron als het ware het doel van de reis, in andere teksten is de literatuur eerder een nevenproduct dat Heijne op het spoor komt omdat hij er altijd op let. Meer dan schrijvers en boeken staat dan Bas Heijne zelf centraal — en dat levert de sterkste teksten op.
Voorbeelden zijn de reisbeschrijvingen van Parijs en Athene, steden die iedereen zo onderhand wel heeft bezocht en dus niet de eerst aangewezen plaatsen om iets nieuws over te beweren. Nieuwe dingen verwoordt Heijne dan ook niet (zijn beschrijving van het grafmonument van Oscar Wilde op Père Lachaise is zelfs vrijwel identiek aan wat ik daar zelf in Palmslag ooit over geschreven heb, met inbegrip van het citaat uit The Ballad of Reading Gaol, maar hij weet wel de bijzondere sfeer op te roepen waardoor je de stad door zijn ogen ziet.
Een tikje ironie redt hem daarbij van al te veel estheticisme: de fraaie karaktertyperingen van Martin Amis en Edmund White, die samen met Adam Mars-Jones een boek over aids schreef, krijgen diepgang door de zelfspot waarmee Heijne vertelt naar Parijs te zijn gekomen ‘om de bitter-zoete smaak van de zonde te proeven.’ Komt het eindelijk zover dat een jongen een hand op zijn been legt, dan maakt Heijne dat hij wegkomt. ‘Ik was een lafaard, een lafaard lafaard lafaard.’ Zestien was Bas Heijne toen, en naar eigen zeggen ‘decadent.’ Vreemde reis bewijst dat hij sindsdien heeft bijgeleerd en daarover heel onderhoudend kan vertellen.
Anton Brand
Bas Heijne – Vreemde reis – reisverhalen, Bert Bakker, Amsterdam, 168 blz.
Deze recensie verscheen eerder op 24 december 1987 in het Nieuwsblad van het Noorden.