Recensie: Charles Jackson – Het verloren weekend
Delirium is de ziekte van de nacht
Een moeilijke jeugd, een vader die dronk, tegenslag op tegenslag? Het is moeilijk te zeggen wat een mens naar de fles doet grijpen. De Amerikaanse schrijver Charles Reginald Jackson (1903 – 1968) heeft gedurende zijn leven genoeg te verstouwen gehad. Toen hij dertien was werd de auto waarin zijn oudere zuster en jongere broer zaten verpletterd door een trein. In zijn eerste jaar op de universiteit werd hij vanwege een seksschandaaltje met een mannelijke ouderejaars weggestuurd. (Lees: toen de geheime affaire uitkwam, werd hij als aanstichter te kijk gezet.) Jackson worstelde sowieso een leven lang met zijn biseksualiteit.
Als beginnend redacteur bij een lokale krant kreeg hij ernstige tuberculose. Na vier jaar kuren en met slechts nog één long keerde hij in 1931 vanuit Davos terug naar New York, om een stad te vinden die in grote depressie verkeerde. Omdat hij geen werk kon vinden zette hij het op een zuipen. Toen hij in 1938 trouwde met een schrijfster kwam er voorlopig een einde aan zijn zucht naar sterkedrank. Maar zoals zo vaak werd de ene verslaving vervangen door een andere, die van de kalmeringsmiddelen. Voornamelijk Seconal en paraldehyde.
Al deze kwesties zijn in meer of mindere mate gefictionaliseerd terug te vinden in Jacksons debuut Het verloren weekend, de eerste van drie romans die hij in de jaren veertig schreef. Het decennium waarin het hem redelijkerwijs voor de wind ging. Hij verdiende zeer goed als scenarist voor radiohoorspelen, Billy Wilder maakte een Oscarwinnende film van zijn debuut en hij werd vader van twee dochters.
Het is behoorlijk paradoxaal dat juist deze ‘drankautobiografie’ hem een leven lang bleef achtervolgen, een succes dat hij nooit meer wist te evenaren. Zijn andere boeken kregen wisselende kritieken en verkochten aanzienlijk minder. Het verloren weekend is dan ook erg lucide, een analyse van een kenner tot op het bot. Een nuchtere terugblik van iemand die heel diep is gegaan en weet, en daar een verstikkende angst voor heeft, dat er maar heel weinig nodig is voor een terugval. Jackson is trouw aan het adagium van F. Scott Fitzgerald: ‘Schrijf niet over onderwerpen waar je niets van weet.’
De would-be schrijver Don Birnam pakt wanneer zijn jongere broer en ‘oppasser’ Wick een lang weekend naar het platteland is, het geld van tafel dat klaarligt voor de werkster en gaat de hort op, vijf dagen achter elkaar. Van bar naar bar, naar drankzaak, naar de lommerd en weer verder. Een strooptocht zou je kunnen zeggen, want Don leent her en der in de buurt geld. Zijn smoesjes worden geloofd. Hij heeft het voorkomen van een gentleman, zorgt dat hij altijd een schoon overhemd aanheeft en goed geschoren is. En er is natuurlijk nog altijd Wick, een keurige jongeman die goed is voor zijn geld en later de schulden wel zal lenigen. En Helen, een zeer toegewijde geliefde op afstand.
Het tripje naar het platteland was eigenlijk voor Don gedacht. Hij was pas een paar dagen herstellende van de vorige zuippartij. Jackson weet het ongemak van de situatie haarscherp te schetsen. Wick is mild, niet het type van de donderpreek. Maar het stille verwijt treft Don veel harder. Al weet hij, zoals bij alle onaangename kwesties, er een positieve draai aan te geven. Het boerenbedrog van de drinker.
Don vond het vervelend voor hen dat ze door hem afgeleid waren, en toch moest hij ook glimlachen. Hij leidde hen honderd keer meer af van de voorstelling dan als hij daar tussen hen in had gezeten en hardop door de muziek heen had gepraat.
Don houdt zich groot, gunt als het ware de bourgeoisie een kijkje in het leven van een man van stand. Iemand die haast achteloos van zijn drankje nipt. In de tijd dat alcoholisme nog niet echt als een ziekte werd gezien.
Toen de borrel voor hem was neergezet, voelde hij zich beter. Hij dronk hem niet meteen op. Nu hij hem had, was dat niet nodig. In plaats daarvan veroorloofde hij zich de luxe hem een tijdje te negeren. Hij stak een sigaret op, haalde een paar enveloppen uit zijn zak, vouwde een oude brief open en las hem vluchtig door, borg hem weer op en begon zachtjes te neuriën. Geleidelijk aan creëerde hij een subtiele, tot in de puntjes verzorgde schijn van verveeldheid.
Don is erg goed in het ophouden van de schijn. Een gevoelige, zeer begaafde man die zichzelf op galante wijze naar de verdommenis helpt. Hij weet zijn daden mooi te vergoelijken, ook omdat de mensen in zijn directe omgeving en in zijn wijk vol kroegen en drankzaken aanvankelijk zeer welwillend zijn. Het zijn immers sterke verhalen die hij verteld, mooie teksten die hij in zijn hoofd heeft en die alleen nog maar op papier gezet hoeven worden. Als hij eenmaal weer nuchter is zal hij ze zo uit zijn pen schudden. Hij heeft, zeker wanneer hij gedronken heeft, een bijzonder hoge dunk van zichzelf.
Maar dan haalt Don, en dit is een van de vele sterke punten van deze roman, zichzelf weer volkomen onderuit. Hij heeft een black-out gehad en zit thuis zonder drank in zijn leunstoel. Op raadselachtige wijze is al zijn geld op. Hij denkt aan de plannen voor een grootse roman die hij in de kroeg had bedacht. Maar wie zou ooit een boek willen lezen over een zakkige zatlap? Droom en werkelijkheid, helder en vertroebeld. Een ijzersterke zelfanalyse vol zelfspot.
Don weet natuurlijk donders goed waaraan hij elke keer begint, maar de sterkedrank dicteert zijn handelen. Een borrel is te veel en, eenmaal begonnen, zijn honderd glazen nog niet genoeg. Het perpetuum mobile van een verslaving.
En daar op tafel lagen de souvenirs van het drinkgelag, de trofeeën van de braspartij […] godallemachtig, hoe konden ze grappen maken of luchtig doen over zo’n tergend gekmakend iets als een lege fles, de fles die nog zo kort geleden was gevuld met wat zijn hel was maar evengoed zijn leven. […] hem reduceerde tot een vermorzeld, gebroken wrak dat alleen hersteld kon worden door hetzelfde spul dat hem weer zou vernietigen. Maar zo vernietigd te worden!
De mens lijdt het meest door het lijden dat hij vreest. Elke keer komt hij op een punt waarin hij fysiek niet meer in staat is zichzelf uit de nesten te helpen. Hij kan zomaar zijn verstand verliezen. Zijn hart slaat paukenslagen. Hij sterft duizend doden, bang dat hij in de vergetelheid van de roes een of andere verschrikkelijke daad heeft gepleegd. Jackson is hier bij monde van Don pijnlijk eerlijk. Een mens die zich realiseert dat hij zichzelf niet is, iemand die geboren lijkt voor zelfdestructie, misschien omdat hij gevoeliger is voor lijden en tegelijkertijd, hoe paradoxaal opnieuw, er een groter vermogen voor heeft. De hoge pijngrens van de kleinzielige die zich, met een borrel in de hand, altijd weet te rechtvaardigen. Helen weet Don net op tijd te redden.
Hij lag te luisteren of hij Wick hoorde. Laat hem nu maar elk ogenblik komen. Het was voorbij. Hijzelf was weer thuis in bed en veilig. God weet waarom of hoe, maar hij had het weer eens doorstaan. Je wist nooit wat er de volgende keer zou gebeuren, maar waarom je daar zorgen over maken? Dit was voorbij en er was helemaal niets gebeurd. Waar maakten ze zich toch zo druk om?
Voor de zekerheid heeft Don wel een paar flessen verstopt in zijn kamer, een paar als afleidingsmanoeuvre. De twee die buiten onder zijn raam hangen zal Wick waarschijnlijk niet vinden.
Begin jaren vijftig kreeg Jackson een zenuwinzinking en deed een zelfmoordpoging. Na een maandenlang ziekenhuisverblijf stortte hij zich in een dagenlange braspartij (of zoals hij het zelf omschrijft: zuippartij, zwelgpartij, slemppartij, boemelarij, bacchanaal, uitspatting, drankorgie, zwier, kroegentocht, jool, pierewaaierij) tijdens welke hij zes korte verhalen schreef en begon met de roman Second-Hand Life (1967). Na een verblijf in een afkickkliniek sloot hij zich aan bij de AA en gaf lezingen waarbij hij zijn expertise deelde.
Jan Cremer: ‘Jackson is de enige anti-alcoholist in het onder drank, drugs, zweet en sperma kreunende Chelsea Hotel, die, hoewel hijzelf geen druppel meer aanraakte, voor mij altijd de wodka koud had staan. Grootmoedig volgde hij van achter zijn brillenglazen elke slok die ik nam, in gedachten mee proevend.’
Door de abstinentie had Jackson lange periodes met ernstige writer’s block. Nadat een uitgever een voorschot had betaald, schreef hij in het vermaarde New Yorkse Chelsea zijn vijftien jaar eerder begonnen roman Second-Hand Life af en begon hij aan een vervolg op zijn succesdebuut, getiteld Farther and Wider. Tegen die tijd was hij vervreemd van zijn vrouw en dochters, leefde sinds 1965 samen met een man. Hij was weer stevig gaan drinken. In september 1968 overleed hij aan een barbituratenvergiftiging. Zelfmoord, volgens de autoriteiten.
Guus Bauer
Charles Jackson – Het verloren weekend. Lebowski, Amsterdam. 318 blz. € 19,90.