Recensie: Gerolf van de Perre en Johanna Spaey – Gewonde stad, Augustus 1914
Monument voor een soldaat
In augustus 1914 was Leuven binnen de kortste keren een gewonde stad. De Duitsers hebben de stad ingenomen en zijn bijzonder nerveus, bang voor de franc-tireur. De burger die ergens op zolder nog een oude dubbelloops heeft. ‘Angst is de Duitse voorhoede geworden en iedereen weet dat angst gevaarlijker is dan woede.’ Als er ergens een kogel rondvliegt, worden er represailles genomen tegen de burgerij. Mannen, vrouwen en kinderen worden gedood en hele wijken gaan in vlammen op.
Schilder Gerolf van de Perre (1965) en schrijfster Johanna Spaey (1964) maakten met Gewonde stad, Augustus 1914 een van de mooiste grafische romans over de Grote Oorlog, over de ondergang van Leuven. Een stad die in een paar uur tijd van Belgisch militair hoofdkwartier, van stad van wijsheid, boeken en levenslust, verandert in een smeulende puinhoop.
De koning spreekt de burgers moed in. Hij heeft Brussel verlaten om zich aan het hoofd van de troepen te stellen. De roman opent met zijn proclamatie, gesteld in het prachtige, zwierige Nederlands van die tijd. Het zorgt ervoor dat je als lezer en kijker direct op de plaats van bestemming bent.
Zonder de minste uitdaging van onzentwege, heeft een gebuur, hoogmoedig door zijne kracht, de verdragen verscheurd, welke zijne handteekening dragen, en schendt hij het grondgebied onzer vaderen.
De schrijfster gaat dan over op een hedendaags idioom, wel met een zweem van poëzie, ondersteund door de schilderachtige grauwtinten van Van de Perre. Hij lijkt aquarelpapier te hebben gebruikt, dat voorzien te hebben van een laag verf en vervolgens met waskrijt, kleurpotloden en aquarel te hebben gewerkt. De afbeeldingen zijn versterkt door ze af en toe te vervagen. Met dekkend wit, met kras-, veeg- en stempeltechnieken. Het past bijzonder goed bij de teksten, bij de vergane tijd, bij de sfeer van de oorlog, van de ontzetting.
Leuven is de stad die naar boeken ruikt, eerder dan naar strijdlust. Kinderen zwaaien naar de vliegtuigen omdat ze niet beter weten. Mannen op café drinken er niet minder pils op. Ze hebben allemaal een nationalistische borst. De soldaten worden met vrolijkheid begroet. Gezinnen maken uitstapjes naar het front, inclusief de picknickmand met gebraden kip en bier.
Zowel de schilderijen als de tekst geeft de aanvankelijke onbezorgdheid goed weer, terwijl de Duitse troepen in het Oosten barbaars huishouden. Op 18 augustus 1914 om vijf uur in de ochtend verlaat de koning Leuven, naar eigen zeggen, als een dief in de nacht. Pijlsnel gaat het gerucht door de straten. Mooi geïllustreerd door een vrijwel blanco pagina met een groepje burgers in snel vervagende potloodtinten. De soldaten zijn dan al grotendeels vertrokken naar Antwerpen en Mechelen.
Rudolf, een Duitse ex-student en boekenliefhebber, soldaat tegen wil en dank, heeft de woorden door zijn vingers zien glippen. Hij heeft, omdat hij net iets eerder was met zijn trekkervinger, tegen zijn zin, een vijand gedood. Het is van elke oorlog dat jonge mensen gelokt worden met heroïsche verhalen, maar de werkelijkheid is zonder uitzondering stuitend, gruwelijk, doods. De Leuvenaren hadden zich deze oorlog anders voorgesteld net als Rudolf.
Toen hij nog student was droomde hij ervan om de beroemde bibliotheek van Leuven te bezoeken. Als hij er nu in zijn uniform binnenwandelt, wordt hij weggekeken door de spaarzame bezoekers. Ze zien zijn honger naar woorden niet. ‘De boeken zijn naar huis,’ zegt zijn korporaal. Een naamloze burger, altijd sterker dan de worden van de massa, verhaalt vervolgens over de verwoesting van Leuven, de vernietiging ook van de bibliotheek. Het monument in dit boek is de Belgische soldaat Maurice, voor wie de oorlog maar een oogwenk duurde. Een granaat slaat een groot gedeelte van zijn kaak weg. Hij staat symbool voor de wond die geslagen is en die nog lange tijd zichtbaar is. Heel mooi: elke ochtend reconstrueert hij zijn gezicht met protheses. Zo stelt hij de oorlog ten toon. Zolang hij niet lacht zou het masker voor lichaamseigen door kunnen gaan.
Men probeert nog te redden wat er te redden valt, een kanunnik verzamelt brokstukken, sierlijsten en kunstwerken die nog heel zijn gebleven. De uitbaatster Irma vraagt zich het nut daarvan af. Zij staat symbool voor de uiterlijke kalmte, de beleefdheid die de woede bedekt. Zij opent haar gelagkamer en daar zitten naar verloop van tijd de stamgasten samen met de nieuwe ‘gasten’. De haat is soms ook moe! Tijdelijke stadsbestuurders laten zich gijzelen om verdere wreedheden tegen de bevolking te voorkomen.
Achter hun rug worden de Duitsers vervloekt.
Ze wensen hen een lelijke dood. Niemand vermoedt dat ze ook zo zullen sterven. Ergens in een krater, tussen de prikkeldraad of in een wolk van gifgas. Te wreed voor gewone wraakgedachten.
De bevolking van Leuven pakt zo goed en zo kwaad het gewone leven weer op. De stad is op de knieën gedwongen. Men wil wel opstaan, maar waar moet men op steunen? Rudolf, de negentienjarige soldaat sterft anoniem, ondanks de bladzijden die hij in zijn ransel meevoerde. Het pantser van de woorden heeft hem niet geholpen. Hij had eenvoudigweg geen tijd om ze te lezen.
Pompeuze monumenten worden opgericht voor de doden. Zodra de namen gebeiteld zijn, zijn ze historie. En daar ligt nu juist telkenmale het probleem. Zodra geschiedenis geschiedenis wordt, is de pijn van de mensen die het hebben meegemaakt feitelijk verloren, niets anders dan een herinnering.
Twintig jaar na dato komen er weer Duitse soldaten in de stad en de bibliotheek gaat bijna als eerste in de hens. De boeken worden weer tot zwijgen gebracht. Maar de mens is veerkrachtig en bouwt op wat is vernietigd. Telkens weer. De beeldroman Gewonde stad, Augustus 1914 is daar een prachtige illustratie van.
Guus Bauer
Gerolf van de Perre en Johanna Spaey – Gewonde stad, Augustus 1914. De Bezige Bij Antwerpen. 224 blz. € 29,99.
Zie een interview met Van de Perre hier.