Recensie: Johan de Boose – Jevgeni
Eco in een nieuwe jas
Het is alweer meer dan dertig jaar geleden dat het enorme kassucces van Umberto Eco op de markt kwam: diens De naam van de roos heeft vele miljoenen lezers gevonden, en was kennelijk ‘het juiste boek op het juiste moment’. Ook ik las het vuistdikke boek destijds met rode oortjes, omdat de nogal knappe compositie thriller en historische roman tegelijkertijd vormde. Velen zeggen dat de verfilming van dit boek (met een onvergetelijke rol van Sean Connery als William van Baskerville) misschien nog wel beter is dan het boek zelf: de lezer en de kijker oordele zelf.
In 2014 kwam er een boek uit, waarin we Eco weer terug zien, zij het dan in een Nederlandstalige variant. Johan de Boose (Gent, 1962) schreef Jevgeni, een schelmenroman met de late 14e eeuw als decor. Jevgeni is het tweede deel in een trilogie, waarvan de overkoepelende titel Het Vloekhout luidt. Dat woord wordt af en toe gebruikt voor het kruis, waaraan Jezus Christus zijn einde vond. Al eeuwenlang gaan er verhalen dat er stukken van dit kruis bewaard zijn gebleven, maar cynici hebben wel eens berekend dat er enige tientallen ‘ware kruizen’ zouden kunnen worden gevormd door alle splinters en brokken, die waar ook ter wereld worden vereerd als relikwie, bijeen te voegen. Net zoals overigens de voorhuid van Christus, waar ook veel fragmenten ‘van bewaard zijn gebleven’, wel tot een gigantisch onderdeel van het heilige lijf kunnen worden gevormd, tot een soort van voortent als het ware.
De Russisch-Orthodoxe monnik en zanger Jevgeni en zijn mede-monnik en schilder Bogomil zwerven door Europa, op de vlucht voor de Tataren die op een vreselijke manier in hun thuisland Moskovië huishouden. Ze komen na een lange omzwerving terecht in een klooster aan de Schelde, in het gehucht Ehinham. Op de plaats van dat klooster heeft ooit eens een Romeinse Villa Rustica gelegen, een landhuis dat een belangrijke rol speelt in het eerste deel van deze trilogie van De Boose, Gaius geheten. Hoewel Gaius en Jevgeni los van elkaar te lezen zijn, zijn de onderlinge verwijzingen zo talrijk dat een goed begrip van het verhaal en van de aangeraakte thema’s toch welhaast een leesproject afdwingen: men beginne met Gaius en neme daarna Jevgeni ter hand, om over ruim anderhalf jaar met het derde deel, waarvan de titel nog niet bekend is, te eindigen.
Om nog even te blijven vergelijken met Eco: ook in dit boek van De Boose wemelt het van rare, soms zelfs wat griezelige monniken, en van vreemde gebeurtenissen. Net als bij Eco mag er ook in het Benedictijner klooster van Ehinham niet gelachen worden (op straffe van het afsluiten van de mond van de zondaar met een soort koord, dat met twee metalen ballen verzwaard is). Maar De Boose maakt er ook een geheel eigen vertelling van: er woont in het klooster bijvoorbeeld – zij het tijdelijk – een non, die de wasvrouw is. Zij had er eigenlijk niet zullen huizen, maar een enorme, bijna het hele boek voortdurende regenbui maakt terugkeer naar haar eigen klooster onmogelijk. En de abt (Van Scheluwe geheten) is duidelijk gemodelleerd naar de voormalige aartsbisschop van Brugge, Roger Gheluwe. Voor wie de affaire van kerkelijk misbruik niet gevolgd heeft: die recente bisschop moest in 2010 zijn ambt neerleggen en naar Frankrijk vluchten, omdat hij twee neefjes zei te hebben misbruikt, één daarvan zelfs jarenlang. Wie het lange interview met Van Gheluwe op Facebook opzoekt komt daar precies de pedante toon in tegen, die De Boose ook ‘zijn’ abt Van Scheluwe in de mond legt. En De Boose’s abt doet precies datgene wat de bisschop zes eeuwen later ook deed, namelijk: twee jonge jongens misbruiken. Het hele klooster weet het, iedereen ziet het, maar niemand grijpt in.
Jevgeni en Bogomil lijken zich veilig te voelen in het klooster, maar de onheilspellende sfeer die al vanaf het begin het boek teistert, is er niet voor niets: het is schijnveiligheid die ze omringt, en dat blijkt dan vooral als er een inquisiteur opduikt: deze gast van de abt zal een cruciale rol vervullen in de tweede helft van het boek, waarvan de afloop hier maar beter niet verteld kan worden.
Jevgeni is een bijzonder boek en – net als het eerste deel uit de trilogie – een mooi voorbeeld van wat met een Engels woord heet: page turner. De lezer voelt het onheil aankomen, maar wordt lang in het ongewisse gelaten over de manier waarop het zich aandient. Bogomil blijft schilderen aan zijn icoon van de Heilige Maagd (op het stuk hout, dat onderdeel van het Vloekhout geweest moet zijn), Jevgeni blijft iedere nacht opstaan met een erectie en probeert die kwijt te raken als hij zijn blaas weer eens geleegd heeft. Dat er in het boek wel wat ‘heftiger’ erotiek dan alleen die ‘odol’ van Jevgeni voorkomt ligt voor de hand: Johan de Boose schuwt het scabreuze allerminst, zo wisten we al uit Gaius.
Eén van de opvallende kenmerken van Jevgeni is de taal: (vrijwel) altijd bloemrijk, nooit Vlaams. Desgevraagd meldt de schrijver dan ook dat hij is opgevoed met het idee dat ‘het Vlaams’ niet bestaat, en dat het absoluut noodzakelijk is om ‘gewoon’ Nederlands te spreken en te schrijven. De kleur van Vlaanderen komt er echter wel in naar voren: het land is weliswaar grijs en grauw, maar de mensen leven er lustiger op los dan in het kille noorden. Volzinnen beslaan soms een derde pagina, inclusief vervloekingen die je als lezer zelfs lichtelijk bij de strot grijpen.
Een heerlijk boek voor wie van een schelmenroman houdt. De Decamerone van Boccaccio duikt telkens voor het geestesoog van de lezer op, al dan niet in de verfilming van Pasolini. En natuurlijk ook Umberto Eco – maar dat mag geen straf genoemd worden. De Boose mag trots zijn op dit boek: fier is hier dus niet het goede woord.
Han Borg
Johan de Boose – Jevgeni. De Bezige Bij, Amsterdam, 320 blz. € 19,99.
Jevgeni (Het Vloekhout, deel 2) – Johan de Boose from Marc Neys (aka Swoon) on Vimeo.