Essay: Johannes van der Sluis over Johann Wolfgang Goethe – Wilhelm Meisters leerjaren
Kuren met Goethe
‘All the world’s a stage’
William Shakespeare – As You Like It
Al vanaf mijn vroegste jeugd ben ik betoverd geraakt door de ouverture van de opera Carmen. Dat komt vanwege mijn moeder, die diep in haar hart een zigeunerin is en die slechts door omstandigheden een carrière als operazangeres is misgelopen. Vandaar mijn voorliefde voor drama. Elke keer als ik Bizets openingsklanken hoor, gaat mijn bloed harder stromen. Een groot operaliefhebber ben ik nooit geworden, want het toneelspel is wat te veel een excuus voor de muziek. Misschien zijn daarom de ouvertures me het liefst, dan heb ik voor de rest van de avond genoeg; het drama denk ik er zelf wel bij. Ook kun je me altijd wakker maken voor de ouverture van Mozarts Don Giovanni. Er is gesproken over de onttovering van de wereld. Net als het theater kan opera ons weer terugvoeren naar een betoverde wereld, want zelfs de meest triviale mededelingen, zoals ‘je moet nodig eens naar de kapper’, worden elkaar toegezongen waardoor ze een magische glans krijgen en als het ware worden verheven.
Aan opera, en in het bijzonder Mozarts Die Zauberflöte, werd ik herinnerd toen ik Goethes Wilhelm Meisters leerjaren in de nieuwe vertaling van Ria van Hengel las. Het gaat om een zogeheten Bildungsroman, die zoals in dit geval te verwachten is de ontwikkeling van Wilhelm Meister volgt. Het blijkt niet de eerste roman in het genre zoals Arjen Fortuin een tijdje geleden in zijn bespreking opmerkte, zelfs niet in het Duitse taalgebied, dat was als ik het goed heb Wielands Agathon. Aan het begin van Goethes carrière – ik denk dat we juist als we het over Goethe hebben van carrière moeten spreken – polemiseerde hij met Wieland in de farce Götter, Helden und Wieland. Daarop schijnt Wieland te hebben gereageerd door te zeggen dat hij het kon aanraden aan iedereen die van geestigheid en sarcasme hield. Een aanbevelenswaardige reactie voor eenieder die zich het slachtoffer waant van een beetje sturm und drang. Goethe en Wieland zouden zich met elkaar verzoenen. Op 8 februari 1780 schreef eerstgenoemde in zijn dagboek: ‘Abends kam Wieland und wir waren sehr lustig.’
Johann Wolfgang (von) Goethe (1749-1832): tot en met de dag van vandaag boegbeeld van Kultur, wegbereider van zo goed als alle Duitse literatuur en filosofie die na hem kwam. Zo discussieerde een jonge Arthur Schopenhauer, wiens moeder met Goethe was bevriend, met Goethe over kleurenleer, en dichters als Heine en Hölderlin gingen op audiëntie in Weimar om bij wijze van spreken zijn zegen te krijgen. Nietzsche bewonderde Goethe en Thomas Mann leidde hem de twintigste eeuw binnen. Zelf was ik altijd een geïnteresseerde leek en misschien ben ik daarom nooit in de ban geraakt zoals Büch en Komrij en andere heren hier te lande, want voor de geïnteresseerde leek is het onmogelijk zich iets eigen te maken; de geïnteresseerde leek blijft een leek. Volgens mij is de fascinatie voor Goethe gedeeltelijk te verklaren vanuit sociologisch perspectief. Sommige heren dromen er misschien van om net als Goethe in de adelstand te worden verheven – hebben we niet allemaal een beetje het gevoel onder onze stand te leven? – en welke burger, gecultiveerd of ongecultiveerd, zou geen twee jaar durende reis naar Italië willen maken? Aan Het lijden van de jonge Werther bewaar ik goede herinneringen, ook al ben ik er zo goed als alles van vergeten, de Faust moet ik ook beter bestuderen en de Wahlverwandschaften staat nog op het programma. Het zal meer over mij zeggen dan over Goethe, maar ik voel enige sympathie voor Heinrich von Kleist, wiens Der zerbrochene Krug in 1808 door Goethe werd geregisseerd in Weimar. Het stuk was bewerkt door Goethe, de voorstelling liep uit op een totale mislukking. Von Kleist werd neergesabeld en wierp vervolgens Goethe in epigrammen snobisme voor de voeten. Hij wees op de discrepantie tussen wie hij was geweest, de jonge hemelbestormer, en wie hij was geworden: een bezadigd burger.
Bij Wilhem Meister hikte ik al bij voorbaat aan tegen de titel, want Wilhelm Meister in een roman over de vorming van Wilhelm Meister, ligt dat er niet een beetje te dik bovenop, zelfs voor het genre? En toen ik ontdekte dat William Shakespeare zo’n belangrijke rol speelt in het verhaal – Wilhelm ambieert een carrière als acteur – leek het me ietwat te veel van het goede om de hoofdpersoon dezelfde voornaam als die van de toneelschrijver te geven. Wilhelm Meister was overigens cruciaal in de popularisering van Shakespeare. Johann Gottfried Herder wees Goethe op zijn werk; het zijn de romantici geweest die Shakespeare hebben gecanoniseerd. Met blijvend resultaat, want hij wordt nog steeds herdacht getuige de 450ste geboortedag onlangs. Ab Visser heeft geen toneelstukken geschreven voor zover ik weet, maar het kan dus nog zo’n pakweg 150 jaar duren voordat de waarde van bijvoorbeeld zijn gothic novel, De man zonder hoofd, zal worden erkend.
Tegenwoordig is de roman slechts zelden in de eerste plaats een vehikel voor het verspreiden van filosofische, laat staan pedagogische ideeën, en met dat doel lijkt Wilhelm Meister voor een groot deel te zijn geschreven – het is niet alleen Bildung voor Wilhelm Meister, maar ook voor de lezer. Vandaag de dag geldt universaliteit nog als een ideaal, zo bestaan er nog steeds universiteiten, maar voor filosofische of pedagogische kennis zijn geïnteresseerden aangewezen op boeken die voor dat doel zijn geschreven; een roman lezen om expliciete ideeën tot ons te nemen over hoe mens en wereld in elkaar zitten of welke opvoeding het beste zou zijn voor onze kinderen, doet ons de wenkbrauwen fronsen. We verwachten veel van romans, maar niet om door een zeden- of schoolmeester te worden toegesproken, hooguit een filosoof, die zich dan weer niet te zeden- of schoolmeesterachtig moet opstellen, want de roman is er voor onze hoogst individuele vorming. Wij zijn geen representant van de mensheid, wij zijn onszelf, met hoogst individuele eigenschappen en hoogst individuele hobby’s. Hoogst romantisch, zoals Hans Kennepohl heeft uitgewerkt in Wij zijn nog nooit zo romantisch geweest.
Goethe wordt vaak in de traditie van de romantiek geplaatst, maar hij heeft zich daartegen verzet – zie ook het motto van mijn stuk over Gontjarovs Oblomov, waarmee dit essay in zekere zin een tweeluik vormt. Goethe zou denk ik eerder, mocht je graag een etiket op een auteur willen plakken, als een representant van de Verlichting kunnen worden beschouwd, alle discussies over de definitie van Verlichting daargelaten. Bij Goethe ligt de nadruk op het licht in plaats van het duister, de gezondheid in plaats van de ziekte, de harmonie in plaats van de disharmonie. In Wilhelm Meister staan veel passages waarin de maatschappelijke, opbouwende functie van toneel voor het voetlicht wordt gebracht, een verlichtingsgedachte. Goethe was ook lid van de vrijmetselarij, een genootschap dat traditioneel met de Verlichting wordt geassocieerd. Aangaande vrijmetselarij ben ik ook een geïnteresseerde leek, maar volgens mij komen net als in Mozarts Zauberflöte bepaalde symbolen en ideeën uit de vrijmetselarij in deze roman terug; het boek kan worden gelezen als een initiatierite. Samen met Rousseau vertegenwoordigt Goethe een scharnierpunt in de cultuur van West-Europa, omdat aan de ene kant de maakbaarheid van mens en maatschappij wordt nagestreefd – echo’s van de opvoedkundige ideeën uit Rousseaus Emile zijn trouwens duidelijk te horen – en aan de andere kant vormden ze hun eigen levensfeiten om tot een kunstwerk. ‘Wat hij wilde was totaliteit,’ schreef Nietzsche over Goethe in Afgodenschemering. Leven en werk als Gesamtkunstwerk. Goethe zal de aartsvader zijn van alles wat levenskunst wordt genoemd.
Vanwege het tweeledige karakter van Wilhelm Meister, zeg maar de Bildung en de kunst, kan de lezer zichzelf twee vragen stellen: is het boek vormend? En is het esthetisch geslaagd? Wat de tweede vraag betreft, oorspronkelijk was het niet als één werk bedoeld, het was Schiller die Goethe aanzette om het tot een roman te smeden. Naar het einde toe gaat het verhaal te veel kanten op, om niet te zeggen dat het drakerig wordt, maar ik sluit niet uit dat Goethe dit opzettelijk heeft gedaan aangezien hij de scènes omschrijft als ‘die verschrikkelijke en wonderbaarlijke gebeurtenissen die over elkaar heen tuimelden.’ Wel is het zo dat sommige eerdere passages al zo mierzoet zijn dat het op die ogenblikken bijna ondraaglijk wordt. Nietzsche kun je als vriend lezen, Goethe in Wilhelm Meister is een grootvader die ons in kinderen omtovert. De olympiër glimlacht ons vanuit de hoogte toe en zegt: toe maar, je kunt wel verzet leveren, maar dat is nergens voor nodig. Misschien toeval, maar Goethe en Gott, dat ligt niet zo heel ver van elkaar, en dat Thomas Mann Der Zauberer werd genoemd moet wel verband houden met de magiër die Goethe was. Hij heeft ook wel iets van een alchemist. Naast de studie over kleurenleer deed hij zoals bekend geologisch en botanisch onderzoek – in Padua is ‘Goethes Palm’ te zien, een boom uit de zestiende eeuw waar hij in een studie aan refeert – en hij was beeldend kunstenaar, hij streefde een tijdje een carrière na als schilder. De aquarellen en tekeningen die ik van hem heb gezien wekken niet bepaald de indruk van het werk van een zondagsschilder. Kortom, een duivelskunstenaar.
De tover in Wilhelm Meister neemt een aanvang in de jeugdjaren van Wilhelm tijdens het poppenspel, wat als hij ouder wordt een vervolg krijgt in het toneel. Het (toneel)spel en realiteit lopen door elkaar; net als in een opera staat iedereen voortdurend op het punt om een liedje ten gehore te brengen of een dansje ten beste te geven. Voor zover die betovering ooit in het openbare leven heeft bestaan, lijkt ze te zijn verdwenen. Misschien is het aardig om dat met een waar gebeurde anekdote uit mijn dagelijks leven te illustreren. Toen ik, uitgerekend met Wilhelm Meister, op een bankje in de kuurstad Merano zat, stond opeens een man voor me die zich had verkleed als Charlie Chaplin met een witgeschminkt gezicht. Hij hield een geldbakje voor waarmee hij rammelde. Hoewel clowns angstaanjagend kunnen zijn kon ik de grap waarderen en gaf hem wat, maar toen ik hem met mijn ogen volgde, bleek ik de enige te zijn geweest die de voorstelling wilde zien. Een heer op een bankje naast mij keek hem vernietigend aan. Hoogtepunt was toen ‘Chaplin’ naast de vrouw van een stel ging lopen dat in hoog tempo arm aan arm liep. Maar zoals gezegd, de voorstelling werd weinig op prijs gesteld, en ik zag hem met zwaaiende wandelstok de Kurpromenade aflopen tot hij uit mijn blikveld was verdwenen. Het kan ook een geldkwestie zijn. Zo maakte ik eens straattheater van twee messenwerpers op een eenwieler mee in Maastricht waar veel publiek op afkwam. Dat leek van de voorstelling te genieten, maar toen er geld werd opgehaald maakte het zich snel uit de voeten. Er is nog wel behoefte aan tover, getuige de liefde voor de bioscoop, maar die tover houden we zoveel mogelijk gescheiden van het alledaagse leven. Het leven kan geen fantasie zijn.
Ach, misschien zal het met de toverij indertijd hebben meegevallen, want Wilhelm wil zoals gezegd acteur worden, zijn vader heeft liever dat hij ‘een vak’ leert, en zijn vriend Werther ziet eveneens meer in handel dan in kunst. Goethe is daarmee ook in de 21ste eeuw aangekomen, want sommige vaders en moeders zullen nog steeds tegen hun zonen en dochters zeggen dat ze een echt vak moeten leren. Kunst mag hooguit een hobby zijn; de ware roeping van de mens is brood op de plank. Veel kunstenaars vereenzelvigen zich met die koopmansgeest en zijn teleurgesteld als de maatschappij weigert voor hun kunstjes te willen betalen. Voor Wilhelm loopt het hoe dan ook gunstig af. Hij wordt door zijn vader op zakenreis gestuurd waarbij de zaken steeds meer op de achtergrond raken zodat er voldoende tijd is voor toneel en ‘charmante avonturen’, en als zijn vader komt te overlijden, kan helemaal niets hem ervan weerhouden om zijn dromen te realiseren. Wilhelm vormt een toneelgezelschap, neemt en passant een wees en een oude, getormenteerde harpspeler onder zijn hoede, en wordt uitgenodigd om in adellijke kringen op kastelen te komen spelen – de levensloop van Wilhelm is ook een verslag van opwaartse sociale mobiliteit. Inmiddels is Wilhelm in de ban geraakt van Shakespeare en organiseert een opvoering van Hamlet. Dat toneelstuk werkt ook weer door in zijn eigen leven. Dat is het aantrekkelijke aan dit boek, die voortdurende spiegeling van leven en kunst waarin feit en fictie door elkaar elkaar lopen. Wilhelms ontwikkeling gaat uiteraard door. Zijn liefde voor het toneel raakt uiteindelijk onttoverd. Goethe laat zien dat de tover van het theater kinderlijk van aard is en dat de weg naar volwassenheid een zekere onttovering, dat wil zeggen realisatie met zich meebrengt. Daar komt een andere tover voor in de plaats, na zijn toneelavonturen sluit Wilhelm zich aan bij een mysterieus ‘torengezelschap’, waarmee de roman in een vrijmetseleraarsroman transformeert. Het is de esoterie in Wilhelm Meister waar Kierkegaard in zijn dagboek de vinger op legt door op te merken dat in het boek de wereld is vervat in een spiegel, een ‘microkosmos’. Wilhelm Meister is op een bepaalde manier een illustratie bij Kierkegaards Van de ziekte tot de dood. Daar valt best een proefschrift over te schrijven, ook in verband met het piëtisme van de Herrnhutters, dat geen onbelangrijke facet is van de Wilhelm Meister, maar een proefschrift schrijven is eenvoudig, het moeilijkst is om ernaar te leven.
De tover werkt ook door in het plot met verschillende tricks uit het theater, sprookjes en opera’s; mensen blijken toch niet wie ze waren en er gebeuren onverklaarbare dingen. Interessant zijn ook de verwijzingen naar het Commedia dell’arte theater bijvoorbeeld de pagliaccio (paljas) figuur. De stijl zal af en toe wat wennen zijn voor hen die nooit een achttiende eeuws boek hebben gelezen. Er is sprake van een verfijnde etiquette, waarbij rationalisering de boventoon voert; in al zijn sentiment en esotorie is het ook een rationalistisch boek, want de hartstochten worden als potentieel destructief voorgesteld. Dezelfde toon is te vinden bij Casanova en recentelijk nog in Memoires van een slecht mens van Casanova-vertaler Theo Kars. Door die symbiose van rationalisme en sentimentaliteit verheft Goethe zich boven zijn personage en duidt hem aan met ‘onze held’. Wilhelm Meister is een pop in handen van Goethe. Sommige passages zijn zo grotesk dat je het idee hebt een parodie te lezen zoals wanneer Wilhelm zich ‘vlijtig’ overgeeft aan schermoefeningen. Goethe zelf lijkt zich enigszins vrolijk te maken over de vormelijkheid van Wilhelm zoals mag blijken uit deze zin: ‘Wilhelm wilde even naar huis om zijn haar in orde te brengen dat door de reis nogal in de war zat.’
Door zijn vormelijkheid en ook onbedorvenheid begon Wilhelm na een tijdje op de zenuwen te werken. Gelukkig staat Philine borg voor immoraliteit in zijn leven door voor Liaisons Dangereuses-achtige tafereeltjes te zorgen. De mensen die Wilhelm ontmoet vullen hem aan, vormen en vervolmaken hem in feite, zoals een mysterieus figuur genaamd Jarno. Het meest intrigerende personage, of misschien wel wezen, blijft wat mij betreft de actrice Aurelie. In haar gekweldheid wordt de negentiende eeuw tot aan Couperus aangekondigd. Goethe heeft in feite de vrouw ‘ontdekt’ als volledig wezen en als ideaal in het leven van een man. Dat de twintigste-eeuwse literatuur eveneens wordt geprefigureerd in Wilhelm Meister heeft er vooral mee te maken dat Wilhelm een anti-held is. Goethe schuwt de mislukkingen, dom- en ijdelheden (‘vergissing na vergissing, dwaling na dwaling’) van Wilhelm niet, ja hij legt er de nadruk op. Dat Goethe van Don Quichote, een van de grootste anti-helden uit de geschiedenis van de literatuur, hield is duidelijk te merken aan bijvoorbeeld een scène waarin een geplande toneelvoorstelling uitloopt op organisatorische chaos. Denk ook aan zinnen als deze aan het begin van het vijfde boek: ‘Nu had Wilhelm er dus naast zijn twee nauwelijks genezen wonden een verse derde bij, en daar had hij veel last van.’ Goethe laat zijn ‘held’ net als de ridder van de droevige figuur ronddolen. Hij moet er zelf zien achter te komen dat zijn toneelambities slechts don quichotterieën zijn.
De eerste vraag, of er iets valt te leren, kan langzamerhand ook bevestigend worden beantwoord. Zo maakt Goethe duidelijk wat het verschil is tussen een voornaam en edel mens, maar ook de opmerking dat het gemakkelijker is een tragedie te schrijven en te spelen dan perfect te zijn in het blijspel geeft te denken. Of dit: ‘Niets brengt ons dichter bij de waanzin dan de poging ons van anderen te onderscheiden.’ Ook wordt door Goethe gesteld dat liefdadigheid het gebrek aan eigen geluk moet compenseren, en dat mensen die gehecht zijn aan kleding minder sociaal en vriendelijk zijn. Op een abstracter niveau wijst Goethe op het leven als een weg naar synthese tussen leven en kunst (‘de natuur heeft je je diploma gegeven’) waarbij kunst levenskunst moet worden en meesterschap levensmeesterschap. Het boek lijkt me bijzonder geschikt voor acteurs, actrices, pedagogen, studenten die net de mastertitel hebben behaald, zowel van de geesteswetenschappen als in de beta- en gammavakken, politici, therapeuten, en jonge schrijvers opdat ze de ware frivoliteit zullen ontdekken. Ook ouderen zullen aan hun trekken komen, want Goethe lezen is kuren. Gezonder, of liever gezegd harmonieuzer en revitaliserender dan bij Goethe wordt het in de literatuur waarschijnlijk niet, Goethe zuivert. Als ik tijd zou hebben zou ik Wilhelm Meister bewerken tot een toneelstuk.
Misschien toeval, maar het is vrij historisch dat juist dit boek als laatste deel in de mooie Grote Belletrie Serie van Athenaeum-Polak & Van Gennep verschijnt, alsof het een laatste herinnering is aan Bildung, want onder aanvoering van de mislukte Mozart en anderen is de moraal ervoor in de plaats gekomen. Zoals bekend kan moraal het stellen zonder na te denken. In vroeger tijden nam men de moraal nog mee naar de opera, zoals Goethe opmerkt, maar nu neemt men haar overal en altijd mee om alles wat ‘van buitenaf wordt gepresenteerd in hun fantasie eerst zo klein mogelijk te moeten maken om het enigszins te laten aansluiten bij hun povere wezen.’ Wilhelm Meister nodigt zijn lezers uit om het geheime grondplan van ons eigen leven te onderzoeken. Goethe kan een aambeeld zijn, maar uiteindelijk is het iets wat iemand zelf moet doen, want wij worden gevormd door de mensen die we ontmoeten en de boeken die we lezen, we moeten onszelf uit die ervaringen zien te hameren.
Johannes van der Sluis
Johann Wolfgang Goethe – Wilhelm Meisters leerjaren, vertaald uit het Duits door Ria van Hengel, uitgeverij Athenaeum-Polak & Van Gennep, 720 pagina’s, € 44,95