Recensie: Jan Siebelink – De blauwe nacht
Een decadent op gereformeerde grondslag
Dat de liefde kan inslaan als een bom ondervindt Simon Aardewijn als hij op het terras van La Bonaparte in Les Soirées de Médan, het naturalistische oerboek, wil gaan lezen en hij op het terras een mooie vrouw ziet die opgaat in De innerlijke burcht van Teresia van Ávila. Een sigaret, een vuurtje en een afspraak voor een nadere ontmoeting is in de maak. Net als de vrouw wegloopt van het terras wordt er een bom gegooid.
In de jaren zeventig vertaalde Jan Siebelink À Rebours (1884) van J.-K. Huysmans. Deze decadente roman van Huysmans is het onderwerp van het proefschrift van Simon, een man van middelbare leeftijd, die geen hoogleraar meer kan worden, maar nog wel de wil heeft zich te bewijzen.
De blauwe nacht speelt aan het begin van de jaren zestig in Parijs. De Gaulle is aan de macht, de Algerijnse vrijheidsstrijd houdt het land bezig, de OAS pleegt aanslagen in de hoofdstad. Tussen de bomaanslagen door beweegt zich Simon Aardewijn, in Frankrijk Vinterre genoemd, die overdag werkt aan zijn dissertatie, maar zijn vrije uren besteedt aan vrouwen: zijn eigen vrouw, zijn minnares Judith, zijn dochter met wie hij een licht incestueuze verhouding heeft, de vrouw van zijn promotor en zo nu en dan een prostituee als de nood hoog is. En dan neemt hij ook nog een berooide jonge Algerijn in bescherming voor wie hij meer dan vaderlijke gevoelens koestert.
Alles is verliteratuurd in het leven van Simon Aardewijn: de plek waar hij woont, in Médan, is het oude woonhuis van Émile Zola, als hij met zijn dochter eet doen ze Sartre en Simone de Beauvoir na. Het stikt van de subtiele hints en zware verwijzingen: er wordt lindebloesemthee gedronken, we zitten in brasseries en eetgelegenheden met letterkundige historie: Lipp, De Flore, La Coupole, Le Procope.
Je volgt de hele tijd bij Simon en je stelt je op den duur de vraag of alles wat hij meemaakt echt gebeurt of dat we alleen maar meegenomen worden in fantasieën over een decadent leven waarin voortdurend gekoketteerd wordt met de dood en de hoofdpersoon een voorliefde voor perverse seksualiteit heeft. Al blijkt dat laatste terloops, bijvoorbeeld als Judith even weggaat om te plassen. ‘De tijd was wel voorbij dat hij snel naar haar toe liep, zijn handen onder de straal hield, zijn gezicht en dat van haar ermee waste.’
Het oeuvre van Siebelink beweegt zich steeds tussen boeken die refereren aan zijn zwaar gereformeerde jeugd (ook in deze roman wordt daar op gezinspeeld) en boeken waarin de hoofdpersonen mateloze vrijheid nastreven, vooral in de liefde. De blauwe nacht staat bol van de literaire verwijzingen, is doortrokken van symboliek die soms wel erg nadrukkelijk is – als het stormt in de relatie, dan stormt het buiten ook -, maar het geheel blijft toch een soort pseudo-decadentisme. Zoals een Fries die carnaval viert, is een decadent op gereformeerde grondslag nooit helemaal geloofwaardig. Wel boeiend.
Coen Peppelenbos
Jan Siebelink – De blauwe nacht. De Bezige Bij, Amsterdam, 320 blz. € 19,90.
Deze recensie verscheen eerder in het Dagblad van het Noorden, 18 april 2014 en de Leeuwarder Courant, 29 april 2014.