Column: Guus Bauer – De liefde, gelukkig altijd weer de liefde III
De liefde, gelukkig altijd weer de liefde III
‘Populariteit wordt maar al te vaak met belangrijkheid verwisseld.’ Een o zo ware zin die ik afgelopen week in een als een thriller opgebouwde roman las. Dus laten we vooral lijstjes blijven maken. Leve de coterie! De beste schrijvers onder de veertig, onder de dertig, de meest veelbelovende tien onder de tien. Sputter de sputter. Niets gevaarlijker dan aannames die als feiten worden gepresenteerd. Denk daarbij ook aan geruchten, roddels, achterklap, kwaadsprekerij. Er zijn veel mensen wiens vruchtwater al zuur was. Snel verder met de feuilleton.
Wat voorafging: Duitse jongen van negen jaar raakte op 1 april 1945, eerste Paasdag, op slag zijn hele familie kwijt bij een bombardement, zwierf een half jaar tussen de ruïnes en werd toen opgenomen door een oude dame die haar vermoorde kleinzoon miste. Nadat ze was gestorven verkocht een erfgenaam hem aan een boer.
Voor het krieken van de dag melkte ik de koeien, een taak die de knecht met liefde aan me had overgedaan. Hij moest evengoed wel zijn bed uitkomen om mij los te maken. Dat uurtje vrij tussen het vee was mijn enige onbewaakte tijd van de dag. De staldeur was natuurlijk afgesloten, met grendel en al.
Op een dag hadden we op het veld een legerhelm gevonden, net op het moment dat Polak ter inspectie op de ruin voorbijreed. Hij stapte af, tikte met zijn karwats tegen zijn laars en zei met een hoofdknik naar mij: ‘Laten we eens kijken hoe goed hij marcheert.’ Hij plantte de helm op mijn hoofd. Het ding was veel te groot en benam me vrijwel al het zicht. Ik struikelde een paar keer en vernielde daarbij een paar maisplanten. Na de aframmeling werd ik, eerder dan anders, vastgelegd in de stal. Niemand vroeg daarna nog naar de helm. Ik weekte er elk ochtend het oude brood in dat me ’s avonds werd toegeworpen wanneer het vee voer kreeg.
Nooit nam ik meer dan drie pollepels melk. Ik had volgens Polak een keer een veel te gezonde blos op mijn wangen. Een week lang werd mijn rantsoen gekort. Gelukkig had ik een aardig voorraadje gedroogde appels weten op te bouwen.
In de eerste maand dat ik op het land werkte, zat ik nog vast aan een touw. Polak had de knecht verantwoordelijk voor mij gemaakt. Deze was veel te bang dat ik er vandoor zou gaan. Maar langzamerhand werd het zowel hem als mij duidelijk dat ik nergens heen kon. Ik sprak hun taal met een sterk accent. Zonder op reis te gaan bevond ik me ineens in een ander land. Een land waarvan de inwoners uiterst vijandig stonden ten opzichte van mij en mijn volksgenoten.
Aan het einde van het tweede seizoen werd er midden in de nacht ineens een jongen naar binnen geduwd in de stal. Ik moest van mijn plek wijken. Het ging Polak uiteraard niet snel genoeg. Vanaf die dag werd ik ’s nachts niet meer aan de ketting gelegd. Heinz was naar eigen zeggen soldaat geweest. Volgens mij was hij amper twee jaar ouder dan ik. Hij had allerlei drieste ontsnappingsplannen. ‘Jij bent toch bevriend met die stier? We kietelen hem een beetje op een zekere plaats en dan ramt hij die planken muur er zo uit.’ Ik was blij dat ik met iemand kon praten maar zag hem toch in eerste instantie als een bedreiging, iemand die mijn eten zou kunnen stelen.
Heinz liet zich niet afschrikken door de kolenschoppen van de knecht of de karwats van Polak. Ik verdween langzaam uit hun blikveld, werd een nog onbeduidender stuk vee. Tegelijkertijd kreeg de jongste dochter van de boer oog voor me. Ik had een vlassnorretje en mijn bovenlijf leek overnacht breder te zijn geworden. Alsof ik een tube was waarin iemand flink had geknepen. In ruil voor een voorzichtige kus kreeg ik van haar een stukje worst, een gekookt ei of iets anders dat ze van tafel had weten mee te smokkelen. Ik heb geen idee waar ze het oude ding vandaan heeft gehaald, maar op een avond kwam ze aanzetten met een fiets. ‘Beloof me,’ zei ze, ‘dat je me meeneemt.’
De fiets had houten banden waarvan het loopvlak met ijzer was beslagen. De eerste paar kilometer durfde ik er nog niet op te springen, bang dat het ratelen van de wielen op de keien me zou verraden.
Guus Bauer