Proza: Johannes van der Sluis – Umbrië – Obsessie
Umbrië – Obsessie
‘Ze was zijn obsessie,’ was de eerste zin van het korte verhaal dat ze ooit had geschreven maar dat ze volledig was vergeten toen ze er in de rechtszaal mee werd geconfronteerd. Het zat in haar herinneringendoosje dat ze mee had genomen naar Italië. Ze was er niet vanuit gegaan dat het ooit door iemand anders geopend zou worden dan zijzelf, en zelfs dat was nog niet gebeurd, ze had het veel te druk gehad met Italiaans leren en nieuwe mensen ontmoeten voor haar jaar in Perugia, maar er zou vast wel een door heimwee gevulde zondagmiddag zijn gekomen waarop ze terug wilde blikken op haar jeugd in de Verenigde Staten; wie ze was geweest, wie ze nu was, en wie ze wilde worden. De Italiaanse politie was haar voor geweest.
In het doosje zat ook een papiertje waarop ze de doelen voor haar jaar in Italië had opgesomd. Die hadden ze in de rechtszaal als eerste ter sprake gebracht.
Na de politie had het publiek een blik in haar privéleven gekregen. Het wist nu niet alleen dat ze van plan was geweest de Italiaanse taal te leren, maar ook dat casual sex met Italiaanse jongens op het programma had gestaan. Ja, de Amerikaanse jongens vond ze maar saai. Ooit zou ze daar vast wel de jongen van haar dromen ontmoeten met wie ze zou trouwen en kinderen krijgen, maar voordat ze ging settelen wilde ze op zijn minst met een paar Italianen het bed hebben gedeeld, anders kwam dat er nooit meer van.
Als ze wilde kon ze deze twee doelen, Italiaans leren en casual sex met Italianen, nog steeds blijven najagen. In haar cel mocht ze alles lezen wat ze wilde en in de rechtszaal kon ze veel opsteken van het Italiaans – de meesten praatten duidelijk en langzaam, zodat ze de kans kreeg om alles goed te volgen – en ook de casual sex had ze kunnen krijgen als ze dat had gewild; in de gevangenis dachten ze dat ze alles tegen haar konden zeggen.
Dat ze ervan werd beschuldigd samen met haar vriendje tijdens een seksspelletje haar huisgenote te hebben vermoord, sprak niet alleen tot de verbeelding van het personeel van het gevangenispersoneel, maar ook van de Italiaanse, ja de Europese en ook Amerikaanse media.
Haar korte verhaal was voor de gelegenheid naar het Italiaans vertaald. Bepaalde woorden kon ze niet thuisbrengen, af en toe moest ze tijdens het voorlezen in het origineel kijken. Ze ging zo op in het zich eigen maken van nieuwe woorden dat ze vergat dat het haar verhaal was dat als een bewijsstuk in een rechtszaak tegen haar werd behandeld. Het was alsof ze in een collegezaal zat waarin docenten en medestudenten een kort verhaal van haar aan het analyseren waren. In de collegezaal kwam het ook weleens voor dat ze een deel van haar paper bespraken en in die situaties was ze zenuwachtiger geweest, want nu wist ze al wat de uitkomst moest zijn: onschuldig.
Ze lette ook op haar stijl, hoe ze het had geschreven. Inmiddels had ze meer geschreven. Geen fictie weliswaar, maar voor haar studie en haar plezier las ze veel. Ze zag allerlei haken en ogen. Er zaten pogingen in om op experimentele manier te vertellen – ze hield nog steeds van experiment in de literatuur – maar het was weinig effectief, een te doorzichtig experiment.
De anderen in de rechtszaal luisterden op een andere manier naar het verhaal, zij letten juist op wat erin werd besproken. Die inhoud vatten ze vrij letterlijk op, alsof fictie, die in het dagelijks leven doorgaans als onzin of een verzinsel werd beschouwd, als ongevaarlijke vrijetijdsbesteding die geen verband hield met de realiteit, opeens een voorspellende waarde kreeg.
Af en toe schoot ze in de lach om haar eigen verhaal. Dan keek ze rond of iemand anders er ook de humor van inzag. De meesten bleven geconcentreerd lezen en degenen die niet aan het meelezen waren, observeerden haar zo indringend dat de lach op haar gezicht bestierf.
‘U schrijft graag gewelddadige verhalen?’ vroeg de aanklager.
‘Schreef,’ antwoordde ze, ‘ik was zestien, of zoiets?’
Op aanraden van haar advocaat sprak ze in het Engels.
Ze klonk arrogant. Ze wilde duidelijk maken dat ze hun tijd aan het verdoen waren, dat ze het niet zo serieus moesten nemen allemaal.
De vertaling werd verzorgd door een jonge, gezette vrouw die naast haar zat en een beetje leek op een studiegenote, waarschijnlijk had ze ook een letterenstudie in Perugia gedaan. Een aardige vrouw. Door de rechter werd ze een paar keer streng toegesproken dat ze niet met haar mocht fluisteren. Soms kreeg ze het idee dat ze samen een presentatie aan het doen waren.
Terwijl de vertaalster sprak, ratelden de typemachines. In het begin had ze dat nog opgemerkt, maar nu hoorde ze de typemachines al niet meer. Een rechtszaal had ze zich voorgesteld zoals in films. Een muisstil publiek, behalve natuurlijk op de dramatische momenten waarbij de rechter om orde moest roepen. Hier leek het net een vol café op een zaterdagmiddag. Het enige verschil was de aankleding en het feit dat iedereen in dit café het over haar had, hoewel dat laatste in de cafés van Perugia geen uitzondering was, want haar blonde haren waren een attractie geweest. En ook hier gingen de pogingen tot versieren soms gewoon door. Wat ze prettig vond. Ze had parttime in een café in Perugia gewerkt en op deze manier kreeg ze het gevoel dat ze haar sociale leven voortzette. Alles beter dan die absurde ondervragingen waar ze alles maar tegen haar konden zeggen wat ze wilden zonder dat iemand haar hielp. Hier voelde ze zich ten minste veilig. De rechter zou er wat van zeggen als de grenzen van de beleefdheid werden overschreden.
‘Ik wilde journalist worden,’ ging ze verder, terwijl ze om zich heen keek. Ze zocht oogcontact met de journalisten, die moest ze voor zich winnen: ‘Ik wil nog steeds journalist worden, maar ik schreef voor mijn plezier ook weleens korte verhalen. Alleen toen ik jong was, tegenwoordig schrijf ik alleen non-fictie.’
Geroezemoes en het geratel van de typemachines, ze zag hen aantekeningen maken. Normaal gesproken schreven de meesten van hen alleen maar saaie rapporten, maar zonder dat ze zich er misschien van bewust waren, manoeuvreerden ze zichzelf in de positie van romanschrijver door haar als een gestoord personage neer te zetten. Een personage kan de illusie kan hebben dat het zich verzet tegen wat er gebeurt in het verhaal, maar verder is het overgeleverd aan de wil van de schrijver. Daar zal de schrijver soms tegen inbrengen dat de personages hun eigen leven leiden en dat hij uitsluitend de boekhouder van hun levens is, maar feit is dat hijzelf verantwoordelijk is voor hun bestaan, hij heeft ze gecreëerd.
‘Voelde u weleens de behoefte om uw gewelddadige fantasieën in de werkelijkheid uit te leven?’ vroeg de aanklager. Hij had dezelfde stem als de groentenboer waar ze weleens boodschappen had gedaan.
Ze moest proberen het vertekende personage dat de anderen van haar aan het maken waren te vervangen door een realistischer variant.
‘Dit is absurd,’ zei ze. ‘Zoals ik al heb gezegd, ik was niet meer geïnteresseerd om dit soort verhalen te schrijven. Ik heb één gewelddadig verhaal geschreven, basta. Voor de lol, big deal. Verder heb ik geen gewelddadige gevoelens, niet minder dan anderen in elk geval.’
‘Maar u leest wél graag gewelddadige verhalen?’
‘Geen goedkope thrillers in elk geval, geen gialli,’ zei ze. Ze keek misprijzend rond, maar niemand keek beschaamd, kennelijk lazen ze geen goedkope detectives, of ze begrepen niet wat ze ermee wilde zeggen.
Ze moest doorzetten. ‘Ik houd van Dostojevksi, daarin zit ook geweld ja. En hebt u weleens van Kafka gehoord?’
Weer keek ze de zaal rond. De meesten keken onverstoord. Bij sommigen speelde een lachje om de mond, alsof het een grap was die ze vaker hadden gehoord waarom ze niet meer zo uitbundig konden lachen, of dat het een subtiele, ironische grap was waarom je nu eenmaal niet zo hard lacht.
Het speet haar dat ze weinig van Kafka had gelezen. Ze kende één kort verhaal en daar wist ze niet veel meer van. Ze moest haar vader en moeder vragen om Kafka’s boeken in het Italiaans en Engels voor haar te kopen. Een vriend, die net zo gek was op lezen als zij, had een paar dagen of een week geleden – besef van tijd had ze niet meer – tegen haar gezegd: ‘Bekijk het van de positieve kant, nu heb je alle tijd om te lezen waar je nooit aan toe bent gekomen.’
‘Terug naar mijn vraag,’ zei de aanklager, ‘ik vroeg of u de behoefte hebt gevoeld om gewelddadig te worden.’
‘Iedereen,’ zei ze, ‘kent gewelddadige gevoelens, maar literatuur zorgt ervoor dat ze een uitlaatklep krijgen. Van Kafka hebben jullie misschien niet gehoord, maar dan toch wel van Freud hopelijk?’
In de rol van docente voelde ze zich steeds minder een personage worden. Niet iedereen keek enthousiast, maar er was een zekere beroepsmatige interesse te bespeuren.
‘Heeft u ooit geparticipeerd in satanische rituelen?’ vroeg de aanklager.
Ze schudde haar hoofd en fantaseerde over de wraak die ze kon nemen op wat haar werd aangedaan. Alles zou ze opschrijven, het boekcontract lag al klaar om te worden ondertekend.
Johannes van der Sluis
Dit korte verhaal behoort tot het domein van de fictie. De auteur heeft geen enkele intentie om de rechtsgang rond Foxy Knoxy te beïnvloeden dan wel haar onschuld aan te tonen. Vertrouwd kan worden op het justitiële apparaat van Italië, dat net als in veel andere rechtsstaten onder de rechtstreekse protectie van de Eeuwige valt.
Volgende week: Puglia