Recensie: Erich Kästner – Naar de haaien
De liefde is een tijdverdrijf, je neemt daarvoor het onderlijf
Waarschijnlijk kennen de meeste (wat oudere of juist heel jonge) lezers de Duitse schrijver en journalist Erich Kästner (1899 – 1974) wel van zijn jeugdboek Emiel en de detectives, geschreven in 1928 en tot op de dag van vandaag een wereldwijd succesnummer. Dat is te danken aan de frisse stijl die ook nu nog niet aan zeggingskracht heeft ingeboet. Datzelfde geldt voor Naar de haaien, de roman voor volwassenen over de indringende jaren tussen de beurskrach van 1929 en de definitieve machtsovername door de bruinhemden in 1933. Het is begrijpelijk dat Kästner dit als zijn belangrijkste werk beschouwde.
Het is enerzijds schrijnend dat deze roman gecensureerd op de markt kwam onder de titel Fabian: het verhaal van een moralist (1931). De voor die tijd expliciete duiding van de naar decadentie neigende fatalistische maatschappij zorgde er desalniettemin in afgeslankte vorm voor dat dit ‘verderfelijke werk’ samen met de rest van Kästners oeuvre een paar jaar later, onder de slogan ‘Tegen moreel verval’ op de brandstapel van de nazi’s terechtkwam. Dictatoriale types hebben doorgaans geen humor en doorzien zelden ironie of satire. Maar ergens moeten ze toch de kracht van deze roman, dit teken aan de wand, hebben gevoeld. In zekere zin zet Naar de haaien namelijk aan tot reflectie. Weg met de kuddegeest! Kästner:
Velen weten nog niet, velen niet meer, dat je zelf oordelen kunt en moet vormen. De weinigen die dat wel proberen weten niet hoe het moet.
Dat het boek in die tijd werd ingekort is anderzijds ook wel begrijpelijk. Redacteur en uitgever wilden niet alleen zichzelf, maar vooral ook de auteur beschermen. Wie weet wat er me hem gebeurd was als de voorliggende onverkorte versie toen op de markt was gebracht. Ja, literatuur kan, maar móet ook, gevaarlijk zijn. Een citaat uit een van de ‘meegeleverde’ voor- en nawoorden van de auteur achterin het boek:
‘De moralist pleegt zijn tijdperk geen spiegel voor te houden, maar een lachspiegel. De karikatuur, een legitiem kunstmiddel, is het uiterste wat binnen zijn vermogen ligt. Als ook dat niet helpt, helpt helemaal niets meer. Dat helemaal niets helpt, is geen zeldzaamheid. Het zou pas zeldzaam zijn als dat de moralist zou ontmoedigen. Zijn natuurlijke terrein is en blijft dat van de verloren zaak. Die behartigt hij zo goed en volledig als hij kan. Zijn leus is: Maar toch!’
Uiteraard was er veel kritiek uit de hoek van burgerlijke bladen en rechts georiënteerde kranten – ‘gedrukte drek’, ‘een smerig verhaal’ en ‘beschrijvingen van untermenschliche orgiën’ – maar het boek verkocht (misschien juist daardoor wel) heel goed bij de gewone Duitser en er verschenen al snel een aantal vertalingen. Het hoofdpersonage Jakob Fabian, meestentijds slechts aangeduid met zijn achternaam, neigt politiek gezien naar de links-intellectuele kant. Veel collega-schrijvers waren uiterst positief over de inventarisatie van hun tijd. Herman Hesse, Heinrich Mann en Hans Fallada waren de bekendste.
Tijdens het lezen denk je direct aan Fallada’s Wat nu, kleine man? dat een jaar later verscheen en ook een goed beeld schetst van het leven zonder toekomst in het vooroorlogse Berlijn. Wat dat betreft had Naar de haaien net zo goed in de onvolprezen serie Cossee Classic gepast, de imprint waarbij boeken met een aparte ontstaans- en drukgeschiedenis uiteindelijk in ongecensureerde vorm verschijnen. Uitgeverij Lebowski daarentegen heeft ook naam gemaakt met fijne herontdekkingen, denk maar eens aan John Williams, Hunter Thompson, Charles Jackson, Charles Bukowski en Gajto Gazdanov (de laatste een coproductie met uitgeverij Cossee).
Fabian, begin dertig, de leeftijd waarop zijn vader, een kruidenier, al tien jaar getrouwd was, heeft literatuurwetenschappen gestudeerd en werkt in het begin van de roman als ietwat luie maar getalenteerde tekstschrijver bij een reclamebureau. Schoorvoetend gaan bedrijven over op grootschalige reclamecampagnes, in die tijd een nieuwigheid, als we even die ten tijde van de Grote Oorlog vergeten. (Een verwijzing naar de nazi’s die veel waarde hechten aan de propaganda? Het gevaar van reclame, van de verregaande beïnvloeding van de publieke opinie?)
Fabian is hondsbrutaal, gevat, of beter nog: cabaretesk. Hij probeert zich met een soort schalksheid staande te houden. Hij is niet geïnteresseerd in zijn werk, in politiek, zijn omgeving en eigenlijk ook niet in de liefde. Zijn onverschilligheid, weliswaar van de goedmoedige soort, lijkt symbool te staan voor de stuurloosheid van de zo goed als ontwrichte samenleving. Natuurlijk wordt hij ontslagen.
Fabian is een krantenlezer, een koppensneller, en op die wijze wordt de lezer toch deelgenoot gemaakt van de gebeurtenissen, de sfeer, het explosieve tijdsgewricht. Kästner doet als het ware een oproep naar zijn (Duitse) medemens. Hij ziet zogezegd de bui al hangen. De schrijver als visionair. Daartoe chargeert hij, vergroot zijn belevingswereld uit onder het motto ‘geen detail dat niet is meegemaakt, geen detail zoáls het is meegemaakt’. Kästner probeerde met zijn boek over het grieperige Duitsland een zekere bezinning af te dwingen. Tevergeefs uiteraard. Zie citaat over de moralist.
De seksualiteit is, voor die tijd zeker, uiterst direct beschreven, soms in een soort straattaal om ‘de boodschap’ dichter bij de mensen te brengen. Waarschijnlijk alle, maar zeker de totalitaire, machthebbers zijn schijnheilig, dol op de façade, de netjes geveegde stoep, terwijl ze juist macht en seks met elkaar verbinden. Lesbische, homoseksuele, mannen en vrouwen die zich voor seks laten betalen en zogenaamde perverse intermenselijke verhoudingen zijn van alle tijden, of je er nu een gordijntje van verontwaardiging en zogenaamd fatsoen voor hangt of niet. Het knijpen der katten in het donker en zo.
De mannen in het boek handelen niet. Het zijn de vrouwen die de initiatieven nemen en die daardoor overleven. Meermaals krijgt de werkloze Fabian de mooiste aanbiedingen. Maar hij gaat nergens op in. Zijn wereld is ontdaan van hoop, keihard, welhaast ontmenselijkt. Hij is slechts een toeschouwer. Kil is hij overigens niet, want hij geeft aan de lopende band geld weg, betaalt een etentje voor een bedelaar en schiet een klein meisje te hulp dat voor diefstal van een asbakje dreigt te worden ingerekend. Maar is zijn altruïsme een oplossing voor de problematiek? Slaagt deze vrolijke escapist er in om echt te vluchten, te ontkomen aan zijn onvermijdelijke einde?
Fabian: ‘Ik kijk toe. Is dat dan niets?
Zijn vriend Labude: ‘Wie is daarmee geholpen?’
Fabian: ‘Wie valt er te helpen?’
Labude: ‘Eerst moet het systeem goed in elkaar zitten, dan komt het met de mensheid vanzelf wel goed. […] Jij fantaseert liever over een onbereikbaar volmaakt doel, in plaats van een onvolmaakt doel na te streven dat wel verwezenlijkt kan worden. Dat vind je makkelijker. Jij hebt geen ambitie, dat is het vervelende.’
Ogenschijnlijk slaat Fabian zich met zijn ironie en sarcasme gemakkelijk door het leven. Hij leeft van dag tot dag. Het levert droogkomische scenes op in danshallen, huizen van plezier, cafés en clubs. Daar waar niet veel later cabaretiers uit de concentratiekampen werden gehaald om gedurende de Olympische Spelen in Berlijn kritische teksten tegen het regime te verkondigen, in de veronderstelling dat bezoekers dan mild over het regime zouden oordelen. (Wat na afloop met de komieken gebeurde behoeft geen betoog.)
Naar de haaien zit vol met ‘duidende details’. Het is met veel humor geschreven. Grappen die, met de kennis van nu, de toenmalige werkelijkheid pijnlijk duidelijk maken. Het is geweldig dat geschrapte hoofdstukken in alle glorie te lezen zijn. Zoals die over de ex-blindedarm van de directeur en de kostelijke narrenrit van Fabian en Labude, getiteld De verontwaardigde bus, waarin de beide vrienden tot ontsteltenis van de goedburgerlijke passagiers de spot drijven met belangrijke monumenten zoals de Brandenburger Tor.
Achterin is een exposé van de Duitse (her)uitgever opgenomen. Maar liefst veertig pagina’s literair-historisch materiaal. Interessant, zeker voor literatuurvorsers, maar laat de pret vooral daardoor niet drukken. Naar de haaien is een belangwekkende maar bovenal een zeer onderhoudende roman, die heel actueel is gezien de crisis, de verregaande ik-cultuur en (opnieuw) de tijd van instant bevrediging op elk gebied.
Bij het arbeidsbureau:
‘Maar de overheid doet wat ze kan,’ zei de man bij het raam. ‘Ze hebben onder andere gratis tekencursussen voor werklozen opgezet. Dat is werkelijk een goede daad mijne heren. Ten eerste leer je appels en biefstuk tekenen en ten tweede heb je er snel de buik van vol. Kunsteducatie als voedingsmiddel.’ De kleine man, die elk gevoel voor humor verloren scheen te hebben, zei terneergeslagen: ‘Daar schiet ik niets mee op. Ik ben namelijk tekenaar.’
Guus Bauer
Erich Kästner – Naar de haaien. Vertaald door Maaike Bijnsdorp en Lucie Schaap. Lebowski, Amsterdam. 240 blz.